Via de boulevard verlaat ik de welvarende stad Genève, nog één keer langs het water fietsende met de markant gebouwde Cathédrale Saint Pierre op de achtergrond. Als ik de boulevard loslaat bevind ik mij op een soort van randweg. Het langsrazende verkeer zorgt ervoor dat de weg eigenlijk net te smal wordt om op te fietsen. Voortdurend kijk ik in mijn achteruitkijkspiegel, hopende dat er geen gehaaste chauffeur mij over het hoofd ziet. Gedurende ik, al dieseldamp happende, de randweg af fiets denk ik terug aan de twee vreselijk slechte nachten in het Hostel, Geneva Hostel om precies te zijn. De eerste nacht was het een groep puberende meiden die mij van mijn slaap beroofde, de tweede nacht een snurkende onderbuurman in ‘ons’ stapelbed. Hij ging tekeer alsof je een stofzuiger in een hoek iets laat opzuigen. Terwijl hij deze oorlog met zijn luchtwegen voerde, haperde hij af en toe. Die hapering was net vervelend genoeg om je gruwelijk aan te ergeren. Keer op keer. Voor mij dus voorlopig geen hostels meer, geef mij maar mijn tent en een vlak stukje gras ergens op een heuvel in de Alpen. Met deze gedachte trap ik het, met dieseldamp bevuilde stuk dicht tot aan La Roch st. Foron. Vanaf daar komen de bergen in zicht en laat ik de randweg, rondom de metropool aan steden, los. Eerst zie ik de Alpen als wazige silhouetten, later als heldere, gigantische, stenen reuzen.
Eenmaal de bergen bereikt duurt het niet lang meer voordat ik de ‘mond’ van de Gorge bereik. Gorge des Eveaux is zijn naam. Ik treed binnen in de smalle kloof tussen de bergen. De zijwanden rijzen steil omhoog als wangen van een mond. Het overhangende bladerdek vormt het gehemelte en de witte strepen op de weg een soort tanden. Daarbinnen is het koel. Daglicht krijgt geen kans. De vochtige lucht prikkelt mijn armhaar. Ik trap rustig door, niet wetende of ik nu links of rechts moet kijken, zo mooi. Wanneer het ‘gehemelte’ verdwijnt resteren er prachtige uitzichten. De zon zet de ene berghelling in een lichtgroene kleur, terwijl de andere donker en kil blijft. Het contrast is overweldigend. ‘Let je ook nog op de weg’, hoor ik Yvette altijd zeggen. Kon ze er mij bij zijn. Het is hier prachtig!
Ergens is het de bedoeling om vandaag Col des Aravis op te fietsen, welke met zijn 1486m hoogte gelukkig nog een heel eind voor mij ligt. De weg slingert verder. Al fietsende op het middenblad volg ik het wegdek, dat als een neergevallen stuk touw langs de steile hellingen naar boven kruipt
Diep beneden mij kolkt een rivier. Het geluid van het klaterende water weerkaatst langs de wanden omhoog. Ik bevind mij midden tussen de ruige en gigantische natuur, als een klein rood stipje op een fiets.
Naarmate de kms vlotten wordt de omgeving weidser. Pittoreske dorpjes sieren de berghellingen. Winkeltjes blijken er nauwelijks te zijn. Het komt dus op een goede planning aan.

Terwijl ik de pedalen rond blijf duwen denk ik terug aan de Jura, welke eigenlijk veel zwaarder aanvoelde dan deze bergen. Het aangename stijgingspercentage maakt hier het verschil.
Coll Aravis, vermeld een verkeersbord: nog 14 km. Terwijl ik meters maak zie ik dat elke kilometer, aftellend aangegeven wordt. Inclusief hellingspercentage. Niet echt motiverend, als ik eerlijk moet zijn. Het voelt als een geestelijke marteling om exact te weten wat er voor je ligt en hoe zwaar de volgende km wordt. Wat wel motiverend is is de omgeving. Boven de boomgrens steken gigantische grijze rotspartijen uit. Op lager gelegen delen zijn sommige hellingen zo stijl dat daar ook geen bomen kunnen groeien. Het geheel loopt in een minder steile hoek over tot grasvelden. Daar grazen koeien tevreden rond. Dichter bij de Col veranderen de dorpjes. De huizen zijn veelal van hout en restaurantjes staan zij aan zij. Kerstverlichting en ski-winkels domineren hierboven. Dit is een ski gebied, met verlaten kerstverlichting en gesloten sportwinkels. Het neemt mijn zomerse indruk een beetje weg.
De laatste loodjes naar de Col zijn zwaar. Haarspeld- na haarspeldbocht werk ik het bochtige parcours af. De zon brandt fel boven mij, waardoor elke meter bevochtigd moet worden. Maar dan komt de top in zicht. Een beetje teleurgesteld aanschouw ik de kermis van souvenirzaakjes, restaurantjes en barretjes. Het geheel van menselijke aanwezigheid misstaat in het pure en ruige landschap.
De afdaling is ronduit spectaculair. Bijna plat door de bocht leg is het bochtige parcours af, met de ketting op het grootste mes. Terwijl rechts, ergens diep beneden mij, de rivier kolkend zijn weg naar beneden zoekt, stort links het water van de hoge berghellingen af. Het is een spektakel om naar te kijken. Werkeloze bruggen hangen over de kloof. Allen met borden verboden toegang en rotten planken als ondergrond. Het plaatsje Flumet steek ik rechtdoor over. Vanuit een brug, die mij de toegang tot de andere kant van de kloof toekent, aanschouw ik de woningen die akelig dicht naast het ravijn zijn gebouwd. Terwijl ik daar nog naar gaap voel ik het wegdek weer stijgen. Col nummer 2 kondigt zich aan, genaamd des Saisies. Welke met zijn 1666m de eerste in een kleiner daglicht zet. Langs rivier de Nant Rouge kruip ik naar boven. Uitzicht na uitzicht geeft mij een terugblik op de eerste Col. Maar ik moet voor mij kijken. Twee Collen op een dag voelen heftig, niet wetende of ik hier wel verstandig aan doe zet ik door. En door en door. Ook hier weer elke km bewegwijzerd met motiverende borden hoever je nog moet afzien.
Ondertussen is het nog altijd de bedoeling om ergens boodschappen te scoren. Gelukkig heb ik vanmorgen wat groente gekocht, denk ik als ik in Bellecombe voor een gesloten deur sta. Van 8:30 tot 12:30 meld een klein bordje aan de deur wat een klein beetje op en neer zwiept door de wind. Dat zijn geen gunstige winkeltijden voor een fietser! We klimmen verder. Mijn benen voelen zwaar en vermoeit, trapbeweging na beweging. Nogmaals spuit ik een slok naar binnen. Er stopt een busje. Eurocar en een NL kenteken? “He hallo, roept een kerel. Ook aan het fietsen?”. Ik glimlach. “Aan het afzien”, antwoord ik met een knipoog terwijl er een wielrenner voorbij puft die roept; ” het is een pittige deze!”. “We zijn hier met een groepje wielrenners. We zijn vanmorgen uit Genève vertrokken.” “Ow, ik ook”, deel ik mede waarna er een ligte verbazing van zijn gezicht af te lezen valt. “Ik moet verder, roept hij. Mijn mannen moeten een jack hebben als ze boven komen. Het is nog 3km, met een stijging tussen de 3 á 4%. Mooi dan zie ik jullie boven. De laatste loodjes naar de top, over het kronkelige wegdek, wordt ik één voor één ingehaald door wielrenners. Allen hijgend na hun zware en eerste dag.

De wolken van gisteravond, die zich ophoopte tegen de berg voor mij, zijn verspreid over het hele gebied. Ik zie amper vijf meter voor mij. Dit is het eerste wat ik waarneem als ik mijn tent voorzichtig open rit. Voorzichtig, omdat het buiten regent. Binnen is alles nog droog en voelt het zelfs stukje warmer. Het liefst zou ik hier blijven. Droog en warm onder mijn dunne, groene zeiltje in mijn donzen slaapzak. Maar ik moet naar beneden. Daar is iets van de route af een Intermachè supermarkt. Ik heb dringend nieuw voer nodig. Bedekt in mijn regenkleding duw ik mijn fiets van het grasveld. De druppels slaan koud en hard in het gezicht wanneer ik aan de afdaling begin. Teleurgesteld door het onverwacht slechte weer zoef ik naar beneden. Naarmate ik dieper afdaal komt er meer zicht. Het dorpje Beaufort is bedekt onder een dik wolkendek. Hun, maar ook mijn wereld is klein vandaag. Klein, nat en koud.
Bij de Intermachè sla ik groots is. €16,50 lichter, maar vier kilo zwaarder trap ik aan. Ik heb eten en drinken voor twee dagen. Coll de Maurisch staat op het programma. Ja ook in de regen. Ik zal tenslotte verder moeten. Zwijgzaam begin ik aan de klim. Om 10uur zou het droog worden volgens een lokale bewoner. Mijn regenbroek schuurt tussen de regencover van het zadel, trap- na trapbeweging. De weg stijgt langzaam. 20km en 4%, deelt een bordje weer mede. Ik trap door, nat en in de volle regen. 19km en 6%. Ik heb het idee dat ik voor twee moet trappen. De weg draait. Ik heb het vermoeden dat het onder de bomen iets droger is. Ik kruip dicht naast het bos. Het scheelt iets. 18km en 7%. Ik duw mijn fiets vooruit, slag na slag en nog even zwijgzaam. Het is 10uur. De regen giet rustig door. Er valt meer dan mijn kleding aankan. Misschien bedoelde de beste man vanavond om 10uur? 17km en 8%. Mijn gore-tex schoenen laten me in de steek. Het plezierlevel ligt inmiddels ver onder nul. Ik moet naar boven, al doe ik er de hele dag over. Er verstrijkt een uur. Een uur waarin het geen druppel minder is gaan regenen. 12km, 8%. Waarom doe ik dit? Wat drijft mij in vredes naam om verder te gaan? 10km, 7%. Inmiddels ben ik weer terug in het wolkendek. Het enige wat ik nog had is verdwenen, het uitzicht. Km na km zwoeg ik door. Bocht na bocht. Ik besluit in Boutg st. Maurice te stoppen. Ik ben er klaar mee! Dit is geen weer. Oke, alleen als ik op eigen kracht bovenkom, verleg ik mijn grens. 6km, 8%. Gevolgd door een bordje lac du Roseland. Maar ik zie geen Lac. Het is voor mijn gevoel vandaag overal een Lac! Het wegdek lijkt wel een rivier.. Maar dan, verweg. Piepklein en beperkt door de wolken vang ik een paar seconden een glimp op van het meer. Koud en blauw als ijs.
4km, 7%. De weg overbrugt diverse watervallen. Niet dat ik er veel van zie, maar ik hoor ze. Denderend en keien meeslepend. Het gebulder van vallende stenen galmt tussen de bergen. Kon ik ze maar zien.
En dan is er opnieuw hoop. Hoop hoog in de lucht. Ik spot twee kleine vlekjes blauwe lucht. Ik blijf kijken. Ze lijken groter te worden. Ik staar naar de weg, dan weer omhoog, dan weer naar de weg. Opeens zijn de vlekjes weg. Alles is weer grijs. Grijs als een dekbed op een bed. Maar het is wel droog geworden. 3km,6%. Een aangename meevaller na alle 8%tjes. Een blauw bloempje danst in de wind in de regenschaduw van een oprijzende bergrug. Het landschap is ruw. Op gras na groeit er hier niets meer. Dan wordt het vlakker. Van 4- naar 3%. “Kom op Paul! Nog even!”

Er wacht een aangename verrassing op mij. 20km afdalen, vermeld een bord. Koud en nat trek ik een extra trui aan en doe mijn jas over mijn regenjas. Het afzien is voorbij. Nu is het enkel doorbijten van de kou. Iets waar ik minder moeite mee heb. Toch stop ik na een paar km. Mijn handschoenen en bandana gaan aan. Het is te koud. Het kon wel vriezen. Ik ril terwijl ik mijn kleding aantrek. De weg draait naar rechts. Er verschijnt een wereld zoals ik hem vandaag gehoopt had te zien. Rotsen stijl omhoog. Gras weides op de vlakkere stukken. Watervallen in de verte en besneeuwde toppen. En misschien nog wel het aller mooise cadeau, de zon! Yearr… galmt er door de Alpen…
Ik daal verder af. Wanneer het wegdek in het zonlicht staat stop ik. Languit leg ik mij ten gronde, met alle regenkleding aan/op de fiets. “Dit is waar ik het voor doe. Deze warme stralen zijn op moment onbetaalbaar. Ze prikken in mijn ogen, fel als op een heldere, klaarlichte dag. Ik voel mij gelukkig. Wanneer ik het heet begin te krijgen daal ik verder af. Bourg saint Maurice, terug op 850m. Stoppen? Nee natuurlijk niet, de zon schijnt. Met een laagje zonnebrand trek ik verder. Het contrast is groot met vanmorgen. Van regenkleding tot zonnebrand. Van ijskoud tot heet. Van geen zicht tot uitzicht. Van afzien tot genieten. Van verdrietig tot geluk. Kom maar op met die tweede coll. En zo pater ik weer naar boven. Bocht na bocht, in het kleinste verzet, met 5 á 6 km/uur. Het is geweldig hier!!

Col du Isère, 2770 meter hoog. Dat staat er vandaag op het programma. Gelukkig heb ik gisteren al een deel van dit monster gefietst, waardoor er slechts 24, stijgende km resteren. Ik schat wel 24 zware km, maar daar zal ik zometeen wel achterkomen. Het is nog koud in de tent. Toch moet ik eruit. Om 7:30uur zit alles op de fiets en moet ik er klaar voor zijn, nog èèn keer achterom kijkende of ik niets vergeten ben. In Val du Isère doe ik nog snel een boodschap. Een beetje extra energie lijkt mij geen kwaad te kunnen, al besef ik dat het ook extra gewicht is. Ik laat het dorpje achter mijn. De laatste houten huizen verdwijnen uit het zicht. Voor mij ligt een hoop steen om bang van te worden. Mijn hoogtemeter geeft 1834m aan. De omgeving is ruw, plaatselijk bedekt met een laagje gras en besneeuwde toppen. Ik volg rivier de Isère, maar dan stroomopwaards. Wanneer het water omlaag dendert begint voor mij het serieuze werk. Ik schakel terug naar het binnenblad en steek de rivier over.
Het wegdek stijgt 8% als ik het bordje moet geloven. De wind waait koud en snijdend. Er rolt een zweetdruppel over mijn neus en valt daarna op de grond. Ik trap stilletjes door, zonder muziek, maar slechts met het geluid van vallend water. Het duurt slechts een paar km voordat ik de eerste sneeuw zie liggen. De wind voelt opnieuw kouder. Mijn jas gaat aan.Een uur verder zie ik beneden mij de weg kronkelen die ik zojuist bereden heb. Het geeft een voldaan gevoel, wetende dat ik er nog lang niet ben.
Wanneer ik de 2500m passeer voel het ijzig koud. De wind snijdt als een vlijmscherp mes in mijn gezicht. Een bocht verder voel ik hem in mijn nek. Dan weer in mijn gezicht. Een motorrijder passeert. Hij schakelt een versnelling terug. Ik voel ook aan mijn schakelshifter, maar zit al in het laagste verzet. Kneden dus, trap na trap, bocht na bocht. Het landschap wordt vlakker, de weg overigens niet. De wind krijgt meer vrijspel. Sneeuw is hierboven geen uitzondering meer. Soms ligt het nog een meter dik langs de weg. Gruwelijk koud als het waait trap ik door. Elke km stop ik om op adem te komen. Ik voel dat ik minder lucht binnenkrijg. Zuchtend zet ik door. Ik spuit mijn mond nogmaals vol water. Uithijgend bij elk km-bordje passeer ik, gedurende een kwestie van tijd, langzaam de laatste loodjes.

Boven is het niet te harden. De wind giert als een malle over de coll. Ijs en ijskoud, snijdend op alle plaatsen waar hij onder de kleding door kruipt. Toch wil ik een foto, mijn fiets amper staande te houden tegen het bord van de wind. Ik voel mij groots, maar ook verslagen. Dit was heftig en hierboven, hierboven is het nog steeds heftig. Heftig koud..
Over de rand kijkende zie ik wat voor mij ligt. Een diep gat met een monsterlijk lange afdaling, vol met bochten als op een circuit. Ingepakt met bijna al mijn kleding kantel ik over het randje. De snelheid loopt snel op. 50km/uur, 60km/uur, 70km/uur.. Opeens vol in de ankers draai ik de haarspeld door, opnieuw met een stijgende snelheid. Geweldig!!

Ik daal een uur af, tevreden over mijn prestatie. Dit is waar je het voor doet, terwijl je aan de andere kant, als je zwoegt en afziet, weet dat er zo’n moment gaat komen. Zo’n moment van dalen. Als maar dalen.
Ik eindig op 1500. Tevreden leg ik mij op een bankje in de zon, terwijl ik mijn dure Pink Lady appel opeet. (€1,24) Zal ik of zal ik niet? Col de Cenis. Vanaf hier maar 550m klimmen, verspreid over 7km asfalt. Ik ga water halen. Col Cenis kil ik vandaag ook nog! Opnieuw klim ik naar boven. Km voor km.
Boven op de pas wacht mij, buiten dezelfde koud wind, een fantastisch uitzicht. Het melkblauwe Lac du Cenis, omringt door drie-duizenders bedekt in de sneeuw.
Wat er ook op mij wacht is een afdaling, maar dit keer een lange, een steile en eentje op Italiaans grondgebied. Welkom in Italia! En zo zoef ik naar beneden. Opnieuw, snel, 1550 hoogte meters lang, puur genietend en voldaan. Beneden strand ik bij een Italiaan in de tuin, pal voor Coll du Finestre. 1676m klimwerk. Maar eerst een welverdiende nachtrust.

Ik rits mijn tent open. De lucht is strak blauw, de zon schijnt en er staat nauwelijks wind. Kortom de ideale dag om een flink stuk te… “Ciau Ciau”, roept de vrouw des huizes, van ergens midden 50, in haar nachtjapon vanuit haar slaapkamerraam. Ik zwaai. “Goedemorgen!” In alle rust sta ik op, wetende dat dit het enige relaxte moment van de dag zal zijn. Terwijl ik alles aftap met water komt de man des huizes, welke een grijs ringbaardje draagt, met een krant aanlopen waar de Giro Italië (een soort tour de France) in staat omschreven. Ik kijk naar de wielrenners die hijgend en met een peinzend gezicht de top bereiken. “Mercie”, antwoord ik nog altijd in het Frans terwijl het Grasia moet zijn hier in Italie. Volgens mij is de Finestre een pittig stukje klimwerk, zucht ik, niet wetende of ik deze krant wel had willen zien. De man steekt een nieuwe sigaret op.
Een uur later zwoeg ik door het bos omhoog. Als ik omhoog kijk zie ik alleen een stijl optrekkende wand. Een wand van ruw gesteente en bos, die voor mijn gevoel loodrecht omhoog loopt. De weg klimt rustig verder. Door een verkoelend bos.

Inmiddels heeft mijn washandje de eerste plek op mijn stuurtas gekregen, dit om te voorkomen dat alle zweetdruppels via mijn ogen de grond bereiken. Bocht na bocht klim ik verder. De weg lijkt wel een harmonica, die loodrecht omhoog staat, omhoog kruipende onder het bladerdek tegen de helling.
Voor de Giro was deze weg onverhard en slechts een karrenspoor vol stenen. Nu, 10 jaar later duw ik mij een weg naar boven over het asfalt. Mijn benen voelen als krachtige zuigers van een goed gesmeerde diesel motor. Ze zijn getraind na twee weken fietsen. Maar toch, in elke bocht krijg ik de kans om even op adem te komen als de weg iets afvlakt, voordat hij een nieuw haarspeld induikt. Even een uitzichtpunt bij de 10km.

Dan gaat hij onverhard verder. Iets wat mij niet bekend was. 11km staan er op mijn teller. Af en toe halen wielrenners mij langzaam in. Hun met hun gelletjes leegzuigend voor energie, terwijl ik mijn energie put uit bananen, Snickers, choco-croissantjes, water en cola.
Bij de 12km wordt het zwaarder. Mijn snelheid zakt van 5 á 6km/uur naar 4. Anderhalve liter water is er verslonden. Ik klim rustig verder.
“Complimentè”, roept een Italiaan op een wielrenner knikkend. Ik glimlach. Ik moet bekennen dat het mij nog enigszins meevalt. Km naar km stop ik voor een slok water. Dit doet mij en mijn benen goed. Dan bereik ik de boomgrens. De uitzichten worden mooier, weidser en motiverender. Ik zet door. De wind neemt in prettige mate toe. Verder is het stil, op geklater van water en een enkele vogels na.
De laatste loodjes. Mijn wiel schiet weg in de losse gravel. Ik moet oppassen. Links naast mij ligt de wereld een stuk dieper. Soms spiek ik even over de rand, waarna ik snel terugdraai naar de veilige kant van de weg. Een vangrail ontbreken hier op deze hoogte. Ik kijk boven mij, waar de weg nog twee keer 180° draait. Nog heel even!

Boven geniet ik bijna twee uur van het uitzicht. Ik krijg er geen genoeg van. De weg ligt als een tuinslang door het landschap, terwijl boven mij de toppen nog hoger prijken. Daar oogt het stijl, onbereikbaar en kaal, op wat gras na.
Dan de weg naar beneden. Deze staat voor mij centraal als een weg naar een camping, naar een plek om even uit te rusten, naar een plek met een douche. Tsja, dat is alweer 4 dagen geleden..

Ook na Coll du Finestre is er gewoon een nieuwe fietsdag. Een fietsdag waarin natuurlijk een aantal colletjes overbrugt moeten worden. De weg stijgt deze ochtend dan ook vrijwel direct. Mijn benen zijn nog niet helemaal herstelt van gisteren merk ik. Er verstrijken een paar km. Ik kijk achter mij. De ochtenddauw fladdert als een zacht, zijde deken tussen de bergen. Daarachter rust Mount Finestre, stil en misschien nog wel niet beklommen vandaag. Jeetje wat een klim was dat. Al die haarspelden, ik zie ze weer voor mij, alsof ze op mijn netvlies zijn getekend. Hij behoort tot mijn mooiste klimmen, dat is een ding wat zeker is. Die gigantische hoop steen die nog ver boven de col uitstak, als het dak van een piramide zo spits, plaatselijk bedekt met gras, voor de rest ruw en kaal. Geweldig!
Ondertussen bereik ik de top, daal ik weer af en zet ik mijn verzet klein voor de volgende berg. Het zal zo de komende dagen wel doorgaan schat ik.
Coll Montgenevre vind ik iets spectaculairder dan Sestriere, welke ik vanmorgen achter mij liet. De weg baant zich, als een kras langs een muur. Langzaam stijgend langs de kale helling. Tunnel in, tunnel uit. Vanaf een afstand lijken al die tunnels wel verdedigingsforten, één voor één opgesteld langs de kale, grijze muur van steen.
Boven blijken deze tunnels helemaal niet zo recht tegen de muur te zijn geplakt. Het stijgt anders aardig als ik met de fiets het ene donkere hol infiets, opzoek naar het felle zonlicht aan de andere kant. Natuurlijk, ik weet ook wel dat hier niet veel recht is, maar dit zag er van een afstandje prettig fietsbaar uit. Nu zwoeg ik opnieuw naar boven, het zweet van mijn voorhoofd afvegend.
De afdaling van de Montgenevre brengt mij terug in Frankrijk. In Briancon om precies te zijn. In dit kleine stadje slenter ik even met de fiets aan de hand door de oude smalle straatjes binnen het bemuurde, historische centrum. Daarbinnen vechten restaurantjes, aan alle reclame-borden te zien, om klanten. De wet van; vraag en aanbod lijkt ver overschreden. Binnen diezelfde muren bevind zich ook een oude kerk, welke voor toeristen is opengesteld.
Maar na deze toeristische en bovenal prettige afwisseling dient zich opnieuw een coll aan om de stad te kunnen verlaten. Col du Izoard, welke met zijn 2360m. ook tot de hogere van de Alpen behoord. Allemaal leuk die getallen, maar voor mij betekent dit grofweg 1000m stijgen, verdeeld over 22km asfalt. Ik begin rustig. Niets moet vandaag, want ik heb boodschappen waardoor ik op ieder gewenst moment kan stoppen. De geur van dennenbomen en droogte prikkelen mijn neus. De lucht voelt warmer en droger, de zon sterker en het landschap oogt kaler. ‘Welkom in de Alpes-côte d’ Azur’, deelt een bord mede.

De klim verloopt tussen dennen en gras. Naarmate ik hoger kom voelt de lucht minder droog. Opnieuw bereik ik de boomgrens. Grasvelden en ruw gesteente blijft over, grijs, geel en groen kleurend. Tussen de pieken is ooit, en misschien nog wel, zand naar beneden geschoven. Dit doet mij denken aan het strand, waar je een zandberg bouwt, waarlangs het zand steeds van naar beneden loopt. De berg breder wordend, maar nauwelijks hoger.
Boven zie ik ook de andere kant. Witte toppen, gecombineerd met hetzelfde kleurenspektakel. Ik ben onder de indruk, diep onder de indruk. Zelf zo erg dat ik even volschiet. Ik zet mij op de grond, kijkende naar alles waarvan ik nooit uitgekeken zal raken. De kleuren, daarbeneden de boomgrens, daarboven de witte toppen en dat alles in ruwe oneffenheid. Dit wordt mijn plek voor de nacht.

Ik kan niet slapen. De wind trekt te fors aan het tentdoek. Als de tent het maar houdt, denk ik terwijl het doek op en neer slaat. 2 uur sluipen voorbij zonder een oog dicht te doen. Ik woel in mijn slaapzak. Mijn blaas prikkelt, maar ik heb geen zin om op te staan. Temeer omdat het buiten mijn slaapzak al koud voelt. Een uur later woel ik nog, wetende dat ik er gewoon uit moet om te plassen. Oke, zucht ik toegevend en trek mijn jas aan. Wanneer ik de tent openrits vloeit mij een koude stroom lucht tegemoet. Buiten is het helemaal niet te harden. Een ijzig koude, vochtige wind snijdt in mijn gezicht. Ik heb het gevoel alsof ik zojuist een koelcel binnen ben gestapt, die maximaal koelt. De bergen zijn slechts silhouetten, verlicht door duizenden sterren en een felle, banaan-vormige, maan. Het is stil hierboven. Er is zelfs geen krekel die geluid maakt. Met rillende handen rits ik mijn broek open. Ik sta amper een meter van de tent. Ik durf mijn edele deel bijna niet bloot te stellen aan deze snijdende, koude wind. Waar het straaltje begint moet ik hem vasthouden. Ik doe waarvoor ik naar buiten ben gekomen en kruip daarna snel terug in mijn tent, waar mijn rode, warme slaapzak op mij wacht.

Ik sta pas op wanneer de zon de tent een beetje verwarmt heeft. Tegen 8 uur kantel ik over het randje van de Coll. Met snelheden tussen de 40 en 70 km/uur daal ik af, dik ingepakt en de handschoenen aan. Ik daal diep af tussen de bergen. Mijn handen en schouders trillend van alle oneffenheden in de weg. Mijn ogen tranend van de wind. De weg wringt zich door smalle kloven. Rotsformaties hoog boven mij oprijzende en rivieren diep beneden mij een weg zoekende door het ruige gesteente. Ik ben klein, de natuur groot, erg groot.
Dan bereik ik Guillestre. Bij de Carrafour sla ik opnieuw eten en drinken in. En zoals ook bij deze stad het geval is, ligt hij in een dal. Coll du Vars is mijn uitweg. Een uitweg waar ik 4 uur voor nodig denk te hebben. Het is windstil. Vliegjes, 100e tegelijk, ruiken mijn bezweette lichaam en doen zich maar al te graag een poging om op mij te landen. Het is om gek van te worden, willende dat het zou gaan waaien, in mijn voor- of tegendeel. Ik fiets verder, met wederom 1000 hoogtemeters in het vooruitzicht.

De route naar Vinadio die ik eigenlijk voor ogen heb, waarna ik een onverharde pas over zou willen, blijkt na een nadere kaartstudie geen inkoop mogelijkheden te hebben. Ook in St. Paul-sur-Ubaye, waar ik vannacht op een camping de nacht doorbracht, zijn geen winkels. Concreet betekend dit dat ik 9km om moet fietsen om aan boodschappen te komen. Weliswaar 9 dalende kms maar toch, ik zal ook terug moeten. Er blijkt een fantastisch alternatief te zijn. Coll du Bonette. 2860 meter hoog. 24 km asfalt er naar toe. En, misschien wel het belangrijkste op dit moment, een winkel net voordat je aan de pas begint. De gele lijn op mijn kaart is versiert met een groene streep ernaast. Dat betekent dat de weg de moeite waard moet zijn.
En daar kom ik al snel achter. Na het nodige klimwerk verdwijnen wederom de bomen. Ruw grijs gesteente blijft achter. Nog iets hoger, wederom met 100e dansende vliegjes om mij heen, strekt zich een soort hoogvlakte voor mij uit. Het gras dobbert in een natte bodem, omdat het water blijft liggen op de harde stenen ondergrond. Daar waar het landschap weer iets ruwer wordt komen watervallen tevoorschijn. Denderend tussen de grijze stenenmassa, bedekt met gras en kleurrijke bloemen, komt het water omlaag. Hoe hoger het valt, hoe meer mijn weg stijgt.
9.2%, waarschuwt een bordje mij. “Holi-shit”, denk ik, en neem nog een slok cola. Naar de grond turend maak ik deze km vol. Daarna staat er een bordje met 6,2%. Lekker, ik kan weer om mij heen kijken.
Ook hier voel ik mij als fietser klein. Alles om mij heen is zo immens, zo grof en zo hoog en zo onvoorstelbaar weids. Maar toch lukt het mij telkens weer om boven te komen. Hoe langzaam het ook mag gaan. Hoe stijl het ook mag zijn. Er lijkt geen berg meer te hoog. Ik voel mij groots, groots hier op eigen kracht doorheen te trekken. Ik, met mijn fiets vol bepakking. Totaal op mezelf aangewezen en zonder enige verplichting. Vrij om te gaan waar ik wil. Vrij en totaal zelfvoorzienend. Heerlijk!!
Nog even. Bij 2575m vervangt de wind de vliegjes. Als een prettige bries blaast hij over de berghelling. De wolken slepen plaatselijk een schaduw over de grond. De weg klimt nog eenmaal met een haarspeld naar boven. Voor mij zie ik de weg als een soort ‘Z’ van Zorro tegen het gesteente geplakt. Het is fascinerend hoe een mens dit ooit zo bedacht heeft.
Dan kijk ik opeens weer uit over een nieuw dal. Voor mij zie ik de reus van steen, die ‘Mount. Bonette heet. De weg draait er omheen en dan bereik je het hoogste punt, schetst de kaart.

Zoals men vaak beweerd zijn de laatste loodjes het zwaarst. Uitkijkend over alle andere toppen, die lager zijn dan deze grijze gigant, kneed ik verder. De zon brandt fel, de wind voelt warm, wellicht omdat ik de kust begin te naderen. En dat terwijl er sneeuw naast de weg ligt..

Vanaf de reus Bonette daal ik af. 63 ongelooflijke km lang. Halverwege vind ik in Isloa een slaapplek op een grasveldje naast rivier de Tinèe. De camping in Isola ging ver boven mijn dagbudget, en dat nog wel voor maar 1 persoon.
De volgende ochtend daal ik verder af. Mijn weg kronkelt parallel aan de rivier naar beneden, door de koele Gorge van Valabres. Daar waar de zon het asfalt nog niet bereikt heeft is het echt koud. Mijn weg blijft dalen. De Tinée wordt gevoed door diverse watervallen. Ik kijk mijn ogen uit.
Het gesteente kleurt kersen rood. Bomen wortelen zich op de meest ongelooflijke plekken tegen de, bijna 90° oprijzende, helling. Dan bereik ik na lange tijd weer eens de 500m grens. Nice, en daarmee ook de kust, ligt 58km voor mij. Ook al klinkt dit erg aantrekkelijk, Col du St Martin  ligt Links van mij en daar heb ik mijn pad over uitgestippeld. Op naar de 1500m. De omgeving wordt weer groener. Klimplanten overwoekeren complete bomen. Vogels klinken exotischer en vlinders worden groter en krijgen schitterende kleuren. Ik nader de kust, al is hier nog geen meter vlak, zelfs de weg niet. Col du St Martin is de een en laatste col voor ik de kust bereik. Ik kijk er naar uit. Temeer omdat het landschap dan iets vlakker wordt, maar ook omdat ik daar wat meer toerisme verwacht. De Alpen waren fantastisch, maar toch mis ik mensen om mij heen. Mensen waarmee ik even een praatje mee kan maken, mensen die niet op een motor of in een auto voorbij scheuren. Ik wil wel weer eens een terrasje, een terrasje met bier!
Wederom wordt het landschap kaler naarmate ik hoger kom. Toch oogt het allemaal minder kaal dan de afgelopen dagen. Fruitbomen, waaronder kersen, pruimen en vijgen sieren de hellingen bij de dorpen. De dorpen zelf, veelal opgetrokken uit grove stenen uit de omgeving, zijn kleurrijker en wekken met alle bloemen aan de gevels een zomerse, Franse indruk. Luikjes zijn zacht blauw of turquoise van kleur.
Nog 2km waarschuwt een bordje mij. 9% staat er weer bij, doorzetten dus. Nog 1km en 1%, deelt het volgende bord mede. Ow lekker denk ik en bereid mij voor op een relaxte km. Maar ik voel geen verschil met de 9%, terwijl dat er theoretisch echt moet zijn. Dat kan twee dingen betekenen; Als eerste dat ze het verkeerd hebben aangeven, of dat mijn benen zo getraind zijn dat 9% net zo voelt als 1%. Ik ga even uit van het laatste, ik ben tenslotte de enige die mij kan complimenteren voor deze, wederom, 1000 hoogtemeters.
De afdaling is ronduit spectaculair door al het bochten werk. De weg is als het ware tegen de helling geplakt, of is doormiddel van tunnels door het gebergte getrokken. De tweede col, en daarmee ook de laatste is vrijwel van hetzelfde kaliber. Voordat ik daaraan begin kook ik nog even een koolhydraat rijke pastamaaltijd. Ik loop naar het bankje wat ik in gedachte heb. Opeens kronkelt er een gigantische slang voor mij weg. “Ow, dus jij zat hier al,” zeg ik geschrokken, het beest van circa 80cm na kijkend.
De weg zoekt weer een ongelooflijk bochtig parcours naar boven. Na 10km ben ik er eigenlijk wel klaar mee. Ik stop en leg mij in de schaduw op de grond. Mijn benen tintelen en geven de indruk heel blij te zijn met mijn keuze. Een half uur daarna zet ik door, door tot ik boven het 1500m punt aantik. Boven is geen plek voor een tent. Er domineren drie hotels, maar gezien het aantal toeristen was èèn voldoende. Wederom, vraag en aanbod niet bekeken..
Na 5km afdalen beland ik op een camping, een boeren camping. De eigenaresse is een jonge dame, met een stevige zwarte vlecht, welke voor een wielerploeg in Monaco werkt. Ze wil mij even haar fietsen laten zien. “Kom maar mee”, gebaart ze in gebrekkig Engels. Ze haalt de sleutel onder een dakpan vandaan en opent de metalen, uit golfplaten bestaande, poort van de garage. Binnen vervang ik het woord ‘garage’ direct voor ‘opslagloods’. Een vijf tal, XTR afgemonteerde, carbonnen ATB’s staan fier opgesteld langs een bord met onderdelen. Daarnaast, alsof het nog niet genoeg is voor zo’n kleine meid, staan haar, lees vier, racefietsen. Allen keurig gepoetst, nog niet over alle wielen gesproken. “Col du Turino?”, vraagt ze naar mijn fiets wijzend. Ik knik, maar nu we toch op aan het opscheppen zijn, “two days ago, Col du Bonette.” Het gesprek valt even stil en niet veel later zoek ik op de terrassen die in de steile helling zijn gemaakt een vlak stukje voor mijn tent. Op deze rustige camping neem ik het ervan. Ik douch mij lang, maak spaghetti alla spinazie en drink gedurende ik mijn pan leeg eet aan mijn J.P. Cheney, een zachte, fruitige rode wijn. Wanneer ik dit kleine monstertje leeg heb laat ik mij achterover zakken in mijn tuinstoel. Mijn ogen rollen dicht en mijn benen tintelen van de ontspanning. Heerlijk!

De volgende ochtend baant de weg zich opnieuw naar beneden. Stijl, bochtig en vooral wonderbaarlijk prachtig om te zien. De hemel is strak blauw en de zon klimt langzaam omhoog. “Op naar de kust!”.
De Noordzijde van Ventimiglio, de plek waar ik de kust zal aanraken, bestaat vooral uit industrie. Ik daal verder af, zoekende naar het water tussen de heuvels. Dan is hij daar, strak blauw en oneindig, de zee.
De stad zelf wordt getroffen door een vrijmarkt vol oudjes. Kleding, schoenen, stof, fruit, er is alles. Ik beland daar met mijn fiets tussen waardoor ik onmiddellijk vertraging oploop. Mijn snelheid zak naar loopsnelheid. Vertraging omdat ik naar de zee wil. Ik wil hem zien, ervoor staan, het zoute water ruiken.

Hier aan de kust, voel ik opeens de drukte om mij heen. Verkopers, aan de deur van restaurantjes, trekken mij bijna naar binnen. Zonnebril verkopers willen mij het liefst vijf exemplaren verkopen ipv èèn, en dat terwijl ik er al èèn draag… Ik versnel om de drukte achter mij te laten. Ik besluit zelfs in deze stad geen camping te pakken. Mijn tocht gaat dus verder, terwijl ik nog wel rustig aan wilde doen omdat ik ergens 1 dag gewonnen heb. Ik volg de boulevard. Bandenboeren wisselen restaurantjes af en telefoonwinkels autozaken. Het krioelt van de mensen. Jong en oud, vol en slank. Er rijden meer scooters dan auto’s. Hotels staan zij aan zij naast de kust. Toeteren is aan de orde van de dag. Ik volg de kust richting San Remo, die prachtig in bloei staat door allerlei struiken met bloemen. Eenmaal daar trap ik door tot Porto Maurizio waar ik een camping neem met de naam, de wijnstok. Het duurt niet lang of ik neem mijn eerste duik. ‘Zo dat waren de Alpen’, denk ik terug aan alle eeuwig durende klimmen. Ruig, zwaar, maar bovenal geweldig mooi. Wat een landschappen, wat een vergezichten. Wat een klimmen, maar ook wat een afdalingen, wat een hoogte maar ook diepte punten. Nu, nu ik toch èèn dag over heb, blijf ik morgen ook nog hier. Hier in dit stadje, boven op een heuvel, kleurrijk, gezellig en pal aan de azuurblauwe zee. Zwemmen, terrasjes en even relaxen.

Proost, of te wel: Cin cin!!