De zon werpt een gouden gloed over de druivenplantage voor mijn tent. Buiten voelt het nog koel. Mijn tent is zelfs een beetje vochtig. Ik ga vroeg op pad vandaag. Al snel fiets ik door een prachtig landschap. De kust laat ik achter mij. Hier golft het terrein weer. Bomen, riet en klimplanten overwoekeren de bermen van de smalle, autoluwe wegen. Het is prettig fietsen, al staan mijn derailleurs niet stil. Ik fiets van dorp na dorp, welke vaak boven op een heuvel zijn gevestigd, wat dus klimmen en dalen betekent. Inwoners zijn al druk ik de weer met groente uit eigen tuin. De meeste mensen groeten mij vriendelijk.

Na Lari volg ik de borden Volterra. Een bezienswaardig stadje zo’n 40km voor mij. Olijfbomen en druiven sieren de heuvels. Overal ruikt het naar vers gesneden gras. Langzaam krabbelt de zon hoger. Echt veel heter wordt het nog niet. Het landschap glooit door. Ik schakel van het lichtste naar het zwaarste verzet en fiets van dorp na dorp. Continu. Mijn gps staat voornamelijk uit. Het fietsen, daarmee bedoel ik de bewegwijzering, is eenvoudig. Gedurende mijn tocht komen er meer graanvelden. Allen nog goud gekleurd door de opkrabbelende zon. Het is prachtig. Oude schuren, veelal vervallen, maar ooit mooi opgetrokken uit natuursteen, staan fier op de heuvels. De gravel paden ernaartoe vormen kronkelige lanen met smalle, hoge dennenbomen. Allen keurig op een rijtje tot bij de schuren. Een typisch Toscaans gegeven.
Volterra zelf kent een historische kern. Deze prachtige, ommuurde kern, vol smalle straatjes, winkeltjes en restaurantjes bevind zich alleen boven op een heuvel. In de inmiddels brandende zon zwoeg, maar vooral zweet ik mij een weg omhoog. De weg is steil, gruwelijk steil. Mijn benen doen pijn, water verdwijnt met de meter en de zon brandt pijnlijk op mijn bovenarmen. Hetgeen wat ik er voor terugkrijg is een waanzinnig uitzicht over het stukje Toscane wat ik zojuist doorkruist heb. Graanvelden, bossen en vooral heuvels. Prachtig.

Na Volterra wacht mij een soort gelijk dorpje. Alleen iets minder hoog gelegen. De weg ernaar toe staat niet op mijn kaart. Ik doorkruis een soort wit veld, zeg maar. Al snel, na de spectaculaire afdaling vol haarspelden, ruil ik het asfalt voor gravel. Vandaar geen aangegeven weg, denk ik terwijl mijn band wegschiet over de keien. Het is ploeteren geblazen. De zon voelt nog een graadje sterker. Op plekken waar schaduw is neem ik een slok water. Mijn huid voelt droog, branderig en stoffig van het opwaaiende stof. De omgeving is prachtig. Vergezichten reiken tot over eindeloze golvende heuvels vol graan en bos. Goudkleurig, dan weer groen. Beekjes staan droog, maar zien eruit alsof er ooit woest water doorheen stroomt. Ik klim verder. Na 15km komt er weer asfalt. De witte stoflaag wordt van mijn banden afgeknaagd. Dan daalt de weg. Links en rechts omgeven door druivenplantages en olijfbomen, maak ik snelheid.
In San Gimignano houd ik pauze. Langer en uitgebreider. Ik eet royaal, fris mij op op een public toilet en slenter door de smalle straatjes.
Tegen 8ten vertrek ik weer. De zon koelt af. Morgen ga ik het anders doen. Ik moet mij aanpassen aan de hitte. Een soort ‘siësta’ houden zeg maar. Dan ga ik mij s’ middags neerleggen en fiets ik tegen de avond weer verder. Het is gewoon te heet.
Zo gezegd zo gedaan. De weg naar Siena, uitgesproken als Si-dan-een-korte-stop-en-dan-ena, is in èèn woord verschrikkelijk. Het verkeer raast langs mij. Ik kijk meer in mijn spiegel dan voor mij. (De spiegel, ik raad hem elke fietser aan, zeker in Italië!) Maar na dit historische stadje, ook ommuurd met schilderachtige, smalle paden, opent zich opnieuw het Toscaanse landschap zoals ansichtkaarten het schetsen. Heuvels bedekt met graan. Sommige al gerooid, sommige nog ritselend in de wind. Voor de rest is het muisstil. Ik geniet.

De klimmetjes zijn opnieuw zwaar. Het zweet gutst uit mijn poriën. Ik krijg mijn mond niet bevochtigd, hij blijft droog voelen. Bergop is het windstil, ontzettend heet en afzien. De afdaling met de daar bijbehorende wind is de enige verkoeling. Het voelt dan ook hemels, elke keer weer. Heuvel na heuvel.
Tegen 1 uur brandt de zon opnieuw te pijnlijk op mijn armen. Ik stop. Vraag bij de eerste en beste boerderij of ik ergens in de schaduw mag rusten en leg mij op de grond in een soort tunneltje onder het huis. Daar is het koel, althans zo voelt het. Alleen de vliegen weten mij te vinden, voor de rest is het stil. Mijn benen geven het gevoel dat ik de juiste keuze heb gemaakt. Ik verslijt 1,5 liter en kook een huisgemaakte Risotto met scampi’s.
Wanneer ik mijn ogen open zie ik iets vreemds is de lucht. Iets wat ik hier in Italië in geen dagen meer gezien heb. Wolkjes. Wel is waar klein, maar ze zijn er. En het mooiste vind ik nog wel, ze schuiven af en toe voor de zon. Tijd om weer te fietsen dus. Gedurende de rit pakken de wolken zich meer samen. Boven mij hangt inmiddels een donkere grijze wolk. Het schaduweffect van deze wolk op het landschap is uniek. Daar zijn de heuvels goudkleurig van de zon, daar weer donker van de schaduw. En dan raast de schaduw weer als een onzichtbaar wezen weer over de velden.
Nu het afgekoeld is lijkt het leven weer op gang te komen. Boeren zijn druk in de weer om het graan te oogsten. Grote machines woelen over de velden, soms schuin, dan weer recht tegen de heuvels. Vanuit de weg en in dit uitgestrekte landschap zijn de machines maar klein, maar wanneer ik zo’n bullebak op de weg tegenkom moet ik de berm in, dan ben ik weer klein.
Tegen 8 uur vind ik het wel mooi geweest. Mijn teller staat op 85km. Mijn benen voelen als pap. Ik klauter de laatste heuvel op en besluit dan ergens aan te kloppen. Eigenlijk bevalt mij dit wel, zo bij mensen in de tuin slapen. Het verbaast mij eigenlijk nog meer hoe makkelijk het hier gaat. Meestal is het bij het eerste huis al raak. Zo ook vandaag. Wanneer de tent staat laat ik mij achterover zakken in mijn strandstoel. Deze stond onder de overkapping, en aangezien ik het reik alleen heb, moet ik mijzelf maar wat luxe gunnen. Daarbij hoort natuurlijk ook een douche, wel is waar primitief onder een kraan, maar na 4 dagen niet douchen, lees wassen met een washandje, voelt dit als een echte douche.
Ik klik mijn pilsje open en staar naar de maan, die als een grootte, oranje bal over de heuvel klimt en het donkere gebied matig verlicht.

Invalid Displayed Gallery

Vandaag komen er meer en meer borden met de tekst Rome erop. Ik begin mijn eindstation te naderen. Nog 2 dagen na vandaag, dat is tenminste de planning. Wanneer ik na Pienza het asfalt opnieuw ruil voor gravel denk ik hier heel anders over. Weg planning. Het gravelpad fietst namelijk gruwelijk. Mijn snelheid zakt terug tot 4km/uur. Mijn banden zoeken zelf een weg tussen de losse stenen, wat er voor zorgt dat mijn voertuig een soort van eigen leven krijgt. De snelheid is er volledig uit nu ik moet klimmen. Wat ik er voor terug krijg is een schitterend en muisstil landschap, vol heuvels, graanvelden en bos, maar daar ben ik nu even niet mee bezig. Mijn concentratie is gefocust op de weg, die zo nu en dan zelf overgaat in een wasbord. Er komen herinneringen boven van de eindeloze wasbord wegen in Kazachstan. Die waren ook zo onbegaanbaar en lichaam onvriendelijk. Hotsend en klotsend, door alle kuilen, ribbels en spleten probeer ik vooruit te komen. Er glippen slangen en hagedissen de berm in wanneer ze mij horen aankomen. Mijn fototoestel maakt overuren. Maar het fietsen is zwaar. Alles rammelt, te zwijgen over het onzekere gevoel wat ik momenteel heb over de haakjes die mijn tassen aan mijn drager moeten houden. Dit is niet te doen. Wie heeft dit als route bedacht? Zelfs bergaf, wat normaal een euforisch lekker en bevredigend gevoel geeft na een klim, is vreselijk. Pijn in mijn vingers van het remmen zak ik naar beneden. 8 / 10km/uur. Ik doe er twee uur over om 6 km te overbruggen. Dan komt er weer asfalt, maar dat wil niet zeggen dat ik versnel. De klimmetjes zijn van het kaliber 15%. Hels dus. Totaal verzuurt kom ik telkens boven, drink een slok en daal af naar het volgende, stijlen, vervloekende, monster. In Montepulciano ben ik er klaar mee. Mijn weg gaat rechtdoor, slingerend als de pest en wederom onverhard. Ik draai rechtsaf, een alternatief via Chianciano welke ook naar Chiusi leidt maar dan over asfalt. Het enige nadeel van deze ‘sienic’ route is, dat ik hem helemaal niet zo ‘sienic’ vindt. Maargoed, het vlot lekker en het fietst lekker en daar ben ik nu eigenlijk wel even blij mee. Ik merk dat de Toscane erg mooie landschappen kent, maar ook erg saaie. Het verschil hiertussen is mij eigenlijk net te groot. Te groot om te zeggen dat ik deze route een echte fietsroute vind. Plaatselijk is dat zeker zo, maar ik denk dat er voor de ‘minder mooie stukken’ best andere alternatieven zijn. Maar dat is mijn beleving, een beleving na 4 weken fietsen, het schone Zwitserland te hebben gezien en de prachtige Alpen te hebben doorkruist. Zo volg ik ook vanaf Chiusi een fietspad, 20km. In werkelijkheid is het een gravel/puin-pad tussen spoorrails en kanaal, waar de bermen bevuild zijn met afval. Jammer, de motivatie bron van het fietsen valt hiermee weg.
Maar ook aan dit stukje komt een eind. Ik Bagni, een klein dorpje tegen een heuvel, groen bedekt van de olijfbomen en druiven, vraag ik aan een dame of ik de tent ergens op kan zetten. Ze gebaart mij niet te kunnen verstaan. Er komt een kerel bij van ongeveer mijn leeftijd, kaal en een stoppelbaard. Hij spreekt Engels. We komen inderdaad een heel eind met zijn woorden. In ieder geval verder dan ik met mijn Italiaans kan komen.
Even later struin ik het veld af naar een vlakke plek. “Of ik ook nog wat wil eten?”, roept hij. Ik knik, niet dat ik veel honger heb want ik heb vanmiddag al warm gegeten, maar het lijkt mij vooral een mooie ervaring om nog even, zo net voor Rome, in de Italiaanse keuken te mogen kijken. Ik schuif aan aan de lange houten tafel. Aan beide kanten staan even lange zitbanken, net een tikkeltje te hard voor een fietser, maargoed. Boven mij bieden twee grote eiken schaduw. Het zijn oude reuzen, gezien de dikte. Het plekje onder de bomen voelt zelfs koel. Er waait een ligt bries. In de vluchtigheid tel ik 11 personen. “Het is een feestdag vandaag”, deelt de knaap mij mede. Zijn naam is Stephano. Hij is zanger, in zijn uppie maakt hij rock muziek. Ondertussen eten we een soort braadworst, brood met rozemarijn en vleesbeleg. De tafels is gevuld met bier, wijn, water en sap. Mijn glas wordt telkens bijgevuld. “Of ik nog een worst wil?” Nog eentje dan, bedank ik. Maar dan volgt er Pizza. Een huisgemaakte Margarita. Hij is heerlijk, ik moest hem proberen. Voldaan eet ik mijn laatste hap. De zon werpt een oranje gloed over de heuvels. We kletsen over mijn trip. Men is onder de indruk. Blijkbaar in hun ogen een onmogelijk stuk op een fiets. Voor mij is het een bijna voltooide tocht. Nog een schaal?, denk ik. Pizza Fungi, ook huisgemaakt. Oké, met een glas bier krijg ik hem weg. Wat ik niet weet is dat er nog twee soorten volgen. Als de Pizza tijd voorbij is volgt de tijd van de toetjes. Eerst een koud, machtig, koffie gebakje en daarna een hoorn, lees vooral HOORN, met ijskoud schepijs. Het smaakt verrukkelijk.
Mijn ogen hangen inmiddels halfstok. Er volgt een wijnronde met foto’s. Veel foto’s. Vooral van mij. Ze vinden het maar al te leuk zo met die Hollandse fietser erbij. Dan moet ik op de foto met alle dames. Vooral met Paula, alleen de naamcombi al vindt men leuk. Ik vind het allemaal al erg mooi om mee te mogen maken, nog steeds niet wetende wat voor soort feest het nu eigenlijk is. Maar volgens mij doet dat er ook niet meer toe. Het is gezellig.
“Of ik zin heb om mee uit te gaan? Te dansen, in een bar beneden aan de heuvel.” Ik begrijp dat alleen de dames gaan. Dit is het moment om kenbaar te maken dat ik na 90km fietsen echt te moe ben voor een avondje dansen met de dames. Men begrijpt het, mijn glas nog eenmaal vullend met wijn. Als afsluiter volgt er een dienblad met koffie. Sterk als die is werp ik hem, net als de rest, naar binnen. Mijn gezicht trekt even samen. Dan is het mooi geweest. De afstand naar de tent lijkt inmiddels verdubbeld. Eenmaal gestrekt kan ik de slaap niet vatten. Ik geef de koffie de schuld. Wat een avond. Dat ik dit zo, net voor Rome, nog even mag meepikken. Aanvankelijk zag ik ook een camping, 10km hiervoor, maar ik was te nieuwsgierig wat deze avond mij zou brengen als ik nogmaals bij mensen zou aankloppen. Een goede keuze dus, misschien wel een soort van voorgevoel, ik weet het niet. Wat ik wel weet is dat ik echt niet kan slapen, moe en voldaan van alle indrukken, mijn buik op knappen, val ik uiteindelijk toch in slaap. Het is tegen drie uur als de koplampen van een auto mijn tentdoek even verlichten. De dames zijn thuis gekomen. Gelukkig ben ik niet meegegaan. Het zou hooguit 1uur worden..

Tot ergernis van alle kuilen, klimmetjes die ik te steil vind voor een fiets vol bagage en al het roekeloze verkeer trap ik de volgende dag nogmaals 90km. De omgeving biedt helaas weinig moois meer. Wat mij vooral begint te storen is al het afval langs de weg. Ik heb ontdekt dat ik toch een voorkeur heb gekregen voor fietsen in Frankrijk. Maar nu ik hier fiets, het Italië aan mij voorbij zie gaan, zo puur als maar kan, weet ik dat dit Italië is zoals het is. Stijl qua landschap, bevuild en temperamentvol qua volk. Er wordt namelijk geregeld getoeterd naar mij, gevolgd door een zwiepende hand uit het autoraam die een gebaar maakt van; ‘waarom fiets je hier, je ziet toch dat ik er aankom’. Ik kijk dan vaak even naar rechts. Mijn ogen glijden dan over het smalle, afgedankte, gebroken en hobbelige stukje asfalt waar ik op fiets. Daarna komt de berm. Bedekt met droog en stekelig struikgewas. Een plek waar ik niet mee in aanraking wil konen dus. Fietsers zijn hier meer een last heb ik het idee, terwijl men je in Frankrijk juist begroette of complimenteerde. Ik heb besloten deze dag maar wat meer vaart erin te houden. Het wordt een dag waarin ik km wil maken zodat ik het stuk naar Rome wat kan verkleinen. Dat lukt aardig. Als ik tegen de avond opnieuw een plekje in een tuin vind overkomt mij hetzelfde als de dag ervoor. Er komt eten in overvloed, ik mag gebruik maken van de badkamer en alsof dat nog niet genoeg is, duik ik ook nog in een koel zwembad. Het water voelt hemels, laat staan de afkoeling die er mee gepaard gaat. Voor mij liggen twee dames in bikini. Op de achtergrond zie ik Lake Bracciano, een groot meer net voor Rome. En daarachter rust de stad Rome. Wazig door de vochtige lucht, maar zichtbaar. Het voelt raar, morgen nader ik mijn eindpunt.
De vader de huizes, een man van 1.80m met enkele tatoeages, een dikke gouden ketting en gekleed in een grijs hemdje met een rode zwembroek, neemt mij nog even mee bergop. Het is zijn land verteld hij, als we met de luxeauto over het hobbelige terrein crossen. “Die hazelnotenbomen zijn mijn hobby.” Hij bezit grond genoeg zo te zien. Boven wacht mij een fenomenaal uitzicht over het water. Naast mij staat de man des huizes. Een man met gezag. Lino is zijn naam. Op het eerste oog lijkt het een beetje een bandiet, maar ook hier wordt ik weer goed verwent. Ook dit is Italië. Vriendelijk, maar men wacht even af om te zien wat ze in de tuin hebben. Voor mij is het wederom een geweldige ervaring. Tegen de avond slinger ik naar de tent, wetende, maar vooral blij dat ik morgen nog maar een stukje moet. De moeder maakte huisgemaakte wijn. Laat ik het kort omschrijven door te zeggen dat ik ze allemaal geprobeerd heb, of heb moeten proberen, met eentje als favoriet. Tevreden leg ik mij op mijn matje, en weg ben ik.

Fietsen in een stad als Rome voelt een beetje als Russisch Roulette. Het is levendig, zeer levendig. Het verkeer, bestaande uit voetgangers, fietsers, scooters, auto’s, busjes en bussen en vrachtverkeer, dendert als een grote molen om mij heen. Links, rechts, het maakt niet uit, het komt overal vandaan. Nadat ik de eerste ring gepasseerd heb, gelukkig levend, worden de straten smaller en de bebouwing hoger. De kans op een dodelijk ongeluk verdubbelt hiermee. Het is nog vroeg, maar het zweet verlaat via elke porie mijn lichaam. Ik hap als een vis op het droge naar lucht, maar het enige wat ik binnenkrijg is smok. Binnen de ring overheersen geluiden die ik al een tijdje niet meer gehoord heb. De drukte overspoelt mij. Zeker na alle rustige wegen die ik bereden heb. Maar ik moet door. Richting hartje Rome, met nogmaals een verdubbeling van de kans op een dodelijk ongeluk. In het hart van het centrum, dicht bij het centraal station, zouden goedkopere hotels moeten liggen heb ik zojuist vernomen van een kerel die zonder schroom 200,- voor een nacht durfde te vragen. Niet bepaald binnen mijn budget antwoordde ik, denkende dat die drie nachten dus duurder zouden zijn dan mijn hele reis. Dan draai ik langs de muren van het Vaticaan. De blauwe streep van mijn navigatie houdt binnen 100m op. Er opent zich een rij met enorme, witte marmeren, pilaren. Twee-dik en staande in een halve cirkel. Aan weerszijde bevinden zich twee grote fonteinen. Daarachter domineert de St. Peter Basilica kerk waar het allemaal om draait. Ik fiets het plein op. Honderden mensen tollen om mij heen. Tweehonderd, als het er geen tweeduizend zijn, staan in een lange rij. Ik vermoed om naar binnen te kunnen. Ik schrik ervan. Punt èèn van de hoeveelheid mensen, punt twee van de rij. Dan zet ik mijn fiets op de standaard, loop achteruit, duw iemand mijn camera in handen en vraag om een foto te knippen. Dit was mijn trip, denk ik als de klik valt. Er volgt een tweede foto. 2366km staan er op mijn teller. Elke km met zijn eigen herinnering. Wat een avontuur weer. Eerst het golvende Noord Frankrijk, daarna de steile klimmetjes in de Jura. Op naar Genève, waar ik met een backpacker Chili con Carne maakte in het park, recht voor Lake Genève. Dan de tocht door de Alpen, zwaar, ontzettend zwaar, maar ow zo intens, zeker in mijn eentje. Al die Collen die ik kilde, èèn voor èèn. Soms meerdere op een dag. Mijn intenste moment was Coll du Isoard. Zo’n vreselijk mooi stukje natuur daarboven. En dan nog die barre, koude en winderige nacht daarboven. Op maar de kust, een lange afdaling resteerde. Azuurblauw en helder zeewater kwam mij tegemoet, met het vooruitzicht op de Toscane. Goud kleurig met Italiaanse gastvrijheid. Eèn iemand ben ik nog een kaartje verschuldigd als ik Rome zou bereiken. Als dank. Marina, de vrouw die zelfs voor mij de afwas deed. Wat een goed mens. Ook deze reis bevestigd weer de goedheid van de mens. Nee, Italië bestaat niet alleen uit Maffia. Of ik heb natuurlijk bij Maffia geslapen die een goede dag hadden.. En nu, nu sta ik hier. Alleen, voldaan en moe. Moe van het fietsen, maar vooral van de schreeuwende en on- ontkomende drukte in de stad.

Na het vinden van een hotel plof ik op bed. Achter de stenen muur wacht mij een douche. De laatste ‘echte’ douche is een week geleden. Gisteren plonsde ik nog in het zwembad, dat voelde hemels. Morgen boek ik een echte, zo’n uiterst toeristische, rondtoerende bus met zo’n cabrio dak waar tientallen toeristen, al zoekende naar hun evenwicht, een foto proberen te knippen van èèn van de hoogtepunten waar je langs de dendert. Zo’n bus met vieze plakstoelen. Met uitgehoonde gaten om je oordoppen in te proppen om vervolgens via een kraakstem te horen waar je langs rijdt. Het lijkt mij heerlijk. Even de toerist uithangen en niet meer die fietser.

Rome, hier Roma genoemd. 2015
Paul Boumans.