Porto Maurizio, het stadje waar ik een dagje rust hielt. Het stadje waar ik op het terras van ‘The Dreamerz’ een koud biertje bestelde en waar ik tot mijn grote verbazing ook nog wat te eten bij kon pakken. “Gratis, zomaar, service van de zaak!”, antwoordde de man des huizes toen hij mijn verbaasde blik zag. Ik ging er zaterdagavond nogmaals terug, niet alleen voor het eten, maar ook omdat je er lekker kon zitten, al luisterend naar lounge muziek en al starende naar de zee terwijl de zon de lucht langzaam paars/roze kleurt. Maar ook omdat ik er wifi had, en als laatste omdat het bier betaalbaar was. The Dreamerz, het was mijn plekje, heerlijk, een echte aanrader! Verder ging mijn tijd op aan relaxen, zwemmen, kleding wassen en eten. Vooral veel en lekker eten. Maar aan deze ontspannen dag kwam de volgende morgen een einde. Ik moet weer op pad, anders zal ik Rome nooit bereiken. Mijn weg leidt langs de kust. Daar waar het stikt van de hotels, eettentjes, verkeer en mensen. Gedurende 30km hap ik dieseldamp en etenslucht in. Ik wordt er misselijk van. Maar na Impria wordt de kustlijn mooier. Tussen de bergen en de zee is het hoogteverschil groot. Dit veroorzaakt waanzinnige plaatjes van steile kliffen, vol met tropisch groen en bezaaid met veel bloemen. Het water is blauw, de lucht ook en de zon fel.
Ik leg 25km per uur af zonder echt het gevoel te hebben iets gedaan te hebben. De Alpen waren een goede training. Savona race ik voorbij. Buiten de grote haven, waar jachten liggen die onbereikbaar zijn voor ‘gewone’ mensen, is het voor mijn gevoel een drukke en vieze stad. Op naar Genova. De stad met de tweede grootste containerhaven van de Middellandse Zee. Ik overbrug een nacht op een camping waar ze maar liefst 28,- voor een stukje dor gras durven te vragen, wifi en douche is daarbij wel inbegrepen. Camping Columbus, 1 hele ster hebben ze. Een betere verwoording zou ‘Kamp Columbus’ zijn geweest, maar daar ga ik natuurlijk niet over. Het lukt mij om de prijs te reduceren tot een schrale 15,- p/n. De volgende ochtend ben ik redelijk vroeg weg, bang dat de baasin misschien wel eens een heks kan worden die alsnog die andere 13,- van me komt afpakken.

De weg voert verder langs de kust. De zee nodigt uit om in te duiken, zeker met temperaturen boven de 30°, maar plaatselijk ligt deze wel 300m lager dan waar ik fiets. De zon krabbelt hoger en hoger. Het wegdek gaat op en neer. Wind is er nauwelijks. Ik nader Genova. Een bord herinnert mij hieraan. Wit en met zwarte letters schetsen de plaatsnaam, staande gehouden door een roestende paal. Het eerste oog is troosteloos. Flatgebouwen, met grote hoeveelheden was aan het balkon, staan dicht tegen elkaar. Beneden in die complexen bevinden zich winkeltjes en eettentjes. Het stikt er van de mensen. Het is mij dus gelukt om meer mensen om mij heen te krijgen. Misschien wel meer dan gehoopt..
Aan de rechterkant, de kant van de kust, vormt zich een station. Lange trajecten rails reiken tot aan de horizon. Boven mij loopt de snelweg, bestemt voor al het verkeer wat niets in de stad zelf te zoeken heeft. Ik fiets rustig door, tot ergernis van alle andere verkeersdeelnemers toe, aan het luide getoeter te horen. Ik voel mij een kwetsbaar object hier op de fiets. De stad zelf, waar ik wel even rond wilde slenteren, laat ik voor wat het is. Het duurt maar liefst 15km voor ik het centrum bereik, diesel-happend en onder volledige concentratie, met mijn fluitje om mijn nek voor het geval dat iemand mijn, met rode tassen beladen ros, over het hoofd ziet. Tot mijn verbazing bereik ik heelhuids het centrum. De Oostkant, zeg maar de uitgang van Genova, is van het zelfde kaliber. Ik worstel mij een weg naar buiten. Scootertjes scheuren rakelings naast mij. Zowel aan de linker- als rechterzijde. Ik probeer zoveel mogelijk rechts te houden. Mijn banden vormen een soort stofzuiger voor al het glas in de berm. “Op hoop van zege.”
30km verder wordt de omgeving iets overzichtelijker. Hotels en restaurantjes blijven de kuststrook domineren, maar ik kan weer adem halen. Nee, met Genova was ik zo klaar, veel sneller dan een stads wandeling aankan. Ik heb geen meter gezien waarvan ik achteraf spijt zal krijgen dat ik die niet beter bekeken heb. Mijn tocht gaat verder. Het landschap begint meer te golven. Daarmee bedoel ik letterlijk, 400m klimmen, 400m dalen, 300m klimmen enz..
Mijn benen voelen vermoeit. De snelheid zak. Ik fiets rustiger, ik heb tenslotte de tijd. Genova was mijn geplande eindstation voor vandaag, dus daar hoef ik mij geen zorgen meer over te maken.
Bij St. Margherita duik ik een klein beetje landinwaarts. Rechts bevind zich een soort uitstulping richt zee. De weg voert gewoon rechtdoor, althans, doormiddel van twee haarspelden. Omhoog voor de duidelijkheid. Klimmen dus. Badend in het zweet kom ik boven. Eigenlijk is het te warm voor dit soort werk. De Italianen zelf leven tussen 1 en 5 ook achter gesloten luiken. Na de klim volgt wederom de afdaling.

Het uitzicht is de moeite waard. Een kleurrijk stadje aan de kust biet mij even een mooi uitzicht. Beneden bevind zich de haven, zoals elk dorp er wel èèn heeft. De rest van de omgeving is overwoekerd door flora.
Mijn einddoel, daarmee bedoel ik een camping, komt in zicht. In Lavagna zouden er twee moeten liggen..
Ik doe eerst een boodschap. Op het moment dat ik afdraai en terugschakel slaat mijn achter derailleur vast. Ik kijk om, naar beneden, en vrees gelijk een acuut einde. De body vrees ik, het vrijwiel waar de tandwielen op geschroefd zitten. Ik werp een nieuwe blik op het parkeerterrein. Nee, toch de derailleur. De veerspanning komt niet terug. Ik besluit eerst boodschappen te halen, kan ik meteen informeren naar een fietsenzaak, want aan een derailleur kan ik momenteel niet veel. Binnen draai ik richting de groente afdeling. Ik heb nog een halve kilo rijst.. Ja, gevulde paprika met gehakt!
Buiten zet ik mij in de schaduw waar alle winkelwagentjes staan. De grond is vies, afval slingert overal en groenten en fruit op de grond bevind zich in een stadium dat er al alcohol in zit. De dame achter de kassa kijk me aan. Ik klik alle tassen eraf, pak mijn gereedschap en begin bij de derailleur te zoeken. De kabel is goed. Toch komt hij niet terug? Ik pak imbus 5, draai mijn snelspanner los en wil de derailleur eraf halen voor nader onderzoek. Mijn handen zijn zwart, het zweet gutst van mijn voorhoofd, maar vegen durf ik niet. Bang dat ik er dadelijk uitzie als een automonteur die onder een voertuig vandaan kom. Dan valt mijn oog op het probleem. De ketting. Acuut zakt mijn angst van een mogelijk einde, want er blijkt geen fietsenzaak in de beurt te zijn.
Een breuk. Nou, eitje. Ponsje uit de tas, nieuwe schakel ertussen, handen wassen en op naar de camping. Daar duik ik opnieuw de zee in als de tent staat. Is het mij toch weer gelukt om de prijs terug te dringen tot 15,- ipv 20. Ik sluit mijn ogen, laat de zon mij opdrogen en zink weg onder A State of Trance.

Ik vertrek vroeg, zodat ik nog wat van de koele ochtend kan meepikken. Ik heb twee mogelijkheden. Langs de kust en dan bergop, of nu al bergop en dan doorgolven te La Spezia. Ik kies de eerste optie. Dit is tenslotte de een na laatste dag dat ik naast de kust kan fietsen. Mijn weg daal. Ik nader Riva Trigros, een typisch dorpje aan de kust, welke een beetje tegen de heuvel is gebouwd en wat er van een afstandje kleurrijk uitziet. Bloemen sieren de balkons en vijgenbonen staan overal naast de weg. Ik volg de weg, turend over het blauwe water. Dan zie ik een bord waar ik niet blij van word. Verboden voor fietsers, rood en prominent aanwezig. 250m, staat eronder. Nou, dat hadden ze ook wel eerder aan mogen geven, denk ik en besluit toch even te gaan kijken. Een tunnel, 750m lang. Nou, ik heb goed licht en gok het er maar op. Ik treed het donkere, smalle hol binnen, niet wetende dat er hierna nog een volgt, en nog een. Ik passeer ze alle drie zonder kleerscheuren. Ik bereik Moneglia. Een soort gelijk plaatsje als Trigros, alleen veel minder toeristisch. Op naar Deiva Marina. Shit, weer een tunnel. Ik begin steeds meer te snappen waarom men afraad hier niet te fietsen. 2,5km, het stoplicht staat op rood. Enkelbaans dus. Als het verkeer eruit is zet ik aan. Ik fiets als een idioot, want ik wil zo snel mogelijk naar de andere kant. Ik tel de meters. Binnen voelt het koel en vochtig. Water druppelt langs de wand omlaag. De lampen lijken gedimd. Dan klinkt opeens het geluid van motoren. Ik prop mij in een soort uitsparing, wacht tot alles voorbij is en fiets opnieuw verder. Daar komt licht. Het blijkt slechts een gat met uitzicht op de zee. Ik stop even, maar wil snel verder. Opnieuw verkeer. Klote, vloek ik en zet mij weer in een inham. Dit keer verkeer van voor. De lichten komen op mij af, het gebrom wordt sterker. Het verkeer speelt met de lucht. Dan is het weer stil. Mijn beurt. Daar is weer licht. Ik kijk op mijn teller. De uitgang, dat moet. Verblind door het felle licht bereik ik het dorpje. Auto’s staan wederom wachtend voor het stoplicht. Nou, ik ben wel even klaar met deze donkere hollen zeg! Ik zet mij op een bankje en kom even tot rust. Ondertussen verslijt ik een appel. Nu is het klimmen geblazen. Op naar Bonassola, ook aan de kust maar dan alleen via de bergen bereikbaar.
Ik voer over een hoger gelegen deel, uitkijkende over het blauwe water dat oneindig lijkt te zijn. De zon brandt fel. Het zweet gutst van mijn voorhoofd. Elke meter wordt bevochtigd. Ik pauzeer bij een bord met info. He, een fietserstunnel vanaf Bonassola naar Levanto. Och, ik kan er nog over nadenken en daarbij wil ik zeker weten dat het fietsveilig is. Ik trap door. Drinkend en zwetend. Elke meter. De zon prikt als een scherpe naald in mijn huid. Dit kon wel eens een zware dag worden..
Dan de keuze. Tunnel of klimmen. Ik kies toch de tunnel. Van twee mensen heb ik vernomen dat het veilig is. “Bicicleto ok!!”, riepen ze beide. Ik daal af, opnieuw naar de kust. Beneden is, na een tal van scherpe bochten, een pittoresk dorpje aan de kust. Er heest rust, orde en mensen leven zo te zien zonder tijdsbesef. Heerlijk. Aan de kleine haven koel ik mijn voeten in de frisse zee. Bootjes dobberen lekker op de golven, mensen liggen in de schaduw en ik nuttig een boterham voordat ik verder ga. Boven mij, alleen via een lift te bereiken is het donkere hol naar Levanto. Een half uur later fiets ik erdoor. Ik ben niet de enige fietser, wat eerlijk gezegd een geruststelling is. Levanto laat ik voor wat het is. Mijn weg kronkelt opnieuw de hoogte ik. De temperatuur is inmiddels boven de 30°, maar het voelt als 40°. Het water gaat erdoor en lijk ik direct weer uit te zweten. De omgeving is groen, wild en oogt minder schoon als de Franse omgeving. Gisteren in de tent dacht ik er nog aan terug. Die frisse berglucht in de Alpen. Het afzien om boven te komen, maar dan, eenmaal boven, die intense voldoening voelen. Die prachtige uitzichten. Ik mis het een beetje. Italië is het rommeliger. Er ligt meer afval langs de weg. Maar nu ik hier fiets, zwetend en verhit, weet ik dat deze klimmetjes hier, van slechts 300m, meer dan genoeg zijn en dat ik even geen zin heb in die hoge Alpencollen. Ik tuur om mij heen, dan weer naar het asfalt op naar de volgende pauze. Even een slok water, km voor km. Mijn weg leidt naar La Spezia, een stad aan de kust. Dan naderen er andere fietsers. “Sorry, maar de weg is daarachter afgesloten door hevige regenval.” Regen, denk ik, laat maar komen. Maargoed, alles leuk en aardig, dit betekent concreet dat ik moet omfietsen. Ik baal. Het is tenslotte zwaar genoeg.

In La Spezia volg ik opnieuw de kust. Campings zijn er genoeg, maar hier, pal aan het strand, onbetaalbaar! Ik zet mijn zinnen op een plekje in de tuin, ergens waar het vlak is en waar ik misschien schaduw heb.
Het is acht uur. “Wil je nog yoghurt”, vraagt de wat forsere vrouw. Ik gebaar dat ik genoeg heb aan mijn pan spaghetti. Toch komt er yoghurt. En water, koud water. Super, gebaar ik. Ik zit op het terras voor het grote herenhuis. De muren zijn roze-kleurig. De luikjes voor de ramen groen. De tuin is overwoekert met olijf-, pruimen, sinaasappels en citroenbomen. Ergens daartussen staat mijn tent. Ze, de forse vrouw, vond het meteen goed. Het terras waar ik mijn avondeten eet is slecht bijgehouden, maar het biedt schaduw en dat is alles wat ik wilde. Ik eet rustig mijn pan leeg. Ondertussen kletsen we. Ze is 46, woont hier met haar broer en ze zijn beide ‘single’ zoals ze zegt. Werk heeft zij niet, hij, Carino, 49 jaar, met een flinke buik en een ongeschoren baard, wel. Hij werk voor het wegennetwerk. Het is gezellig. Als ik iets nodig heb moet ik maar ‘Marina’, roepen gebaart ze als ze terug naar binnen gaat. Ik laat mij achterover zakken in de tuinstoel. Dat was een flinke pan. Voor mij zie ik tussen de bomen de zee. Eigenlijk is het een prachtig plekje, alleen wat onderkomen. Als ik hier zou wonen.. Ze komt er weer bij zitten. Haar nieuwsgierigheid is te groot om alleen in de keuken te blijven. Wat ik voor werk doe? Of ik broers / zussen heb? Hoe oud ik ben, en ga zo maar even door. Langzaam zakt de zon. De temperatuur daalt en wij kletsen.
“Ik moet zo zingen, zegt ze opeens. Voor de kerk, hier in het dorp.” In de veronderstelling dat ze zich nog klaar moet maken knik ik. “Leuk.” Dan duikt ze in haar auto. Een kleine rode Fiat, roestig en onder het stof. Weg is ze. Zo, zonder zich op te frissen, gekleed in haar blauw ‘Ma Flodder’ achtig kleed. Haar haar nog nat van de zee en haar gezicht nog ruw van de dagelijkse sleur. Achja, ze is aardig, erg aardig. Ze heeft zelfs de afwas voor mij gedaan. Ik heb haar een kaart beloofd als ik in Rome aankom. Als dank. Dat is tenslotte het minste wat ik terug kan doen.

“Marina, dank je voor alles”, roep ik als ik op het punt sta het erf te verlaten. Ze hangt uit het slaapkamer raam. Ze glimlacht, van oor tot oor. Ze zullen wel niet zoveel aanspraak krijgen, denk ik als ik mijn fiets in beweging trap. Misschien wel een onterechte gedachte, maar daar zal ik niet achter komen. De taalbarrière was te groot..
De weg naar Pisa. Daar kan ik kort over zijn. Hotels aan de linkerkant, strandtentjes en restaurantjes aan de rechterkant. Stuk voor stuk naast elkaar, wel 40km lang. Daartussen is soms, tot mijn grote verbazing een ‘Free Beach’. Alles is weggekaapt, volgebouwd en commercieel tot op de laatste cm³. Niets boeiends voor langs te fiets dus, op slechts wat mooie dames in bikini na. Dan nader ik een bos. De bodem, maar ook de weg, bestaat uit los zand. Van dat echte strandzand. Ik worstel mij vooruit, wederom onder de brandende hitte van de zon. En dan sta ik opeens voor het eerste zonnebloemveld. Geel gekleurd en alle koppen naar de zon gedraaid. Zou hier de Toscane beginnen?
Met Pisa zelf ben ik ook zo klaar. Ik ben er al eens geweest en heb de toren zien staan. Beschouw het maar als ‘het is leuk om een keer gezien te hebben’. Tenminste dat vind ik.
Hordes toeristen wankelen op paaltjes, allen met hun handen zo alsof ze de toren tegenhouden, wachtend op die ene foto. Ik bekijk dit een tijdje en betrap mij erop dat het best grappig is om te zien hoe alle toeristen dit fenomeen herhalen. Om te vieren dat ik het stuk ‘Middellandse Zee’ afsluit, en daarmee de Toscane bereikt heb, bestel ik een Pizza. De Toscane staan voor mij gelijk aan Rome. Nog 450km voor de boeg. Ik ben benieuwd. Morgen ga ik van start.