Enkele dagen geleden heb ik een cadeautje gekregen, van Welmoet en Connie, de Nederlandse fietsdames. Ze noemen het ‘de worst’. Zelf hebben ze er allebei ook een. Deze worst is paars en moet ik in mijn nek leggen.  ’s Nachts moet de worst in het water, dan is die ’s ochtends goed dik en geeft het de hele dag koelte af, terwijl wij in de brandende zon fietsen. Een geweldige uitvinding! Het is een bandje met bolletjes wat zich volzuigt met water en dit langzaam weer afgeeft. Vandaag heb ik de worst hard nodig om mijn hoofd koel te houden. Ik heb namelijk niet zo goed geslapen, nadat onze buren hun tent gingen opzetten nét op het moment dat wij de slaapzak inkropen. Inmiddels was het pikkedonker. Vervolgens werd de auto uit- en ingepakt om de bbq te installeren, een kampvuur aangemaakt, de slaapmatjes volgeblazen met een elektrische pomp en om 10 uur kwamen er nieuwe vrienden van de buren, die de caravan nét naast onze tent wilden inparkeren. Hiervoor hadden ze een lantaarn, modelletje bouwlamp nodig, waardoor we ons bijna weer overdag waande. Omdat het geheel niet paste, kregen we te maken met een plaatselijke aardverschuiving, waarbij de picknicktafel tegen onze tent aan werd geduwd en zij op de centimeter af hun caravan aan de andere zijde konden neerzetten. Om half elf begon hun gezellige kampvuuravond met sterke verhalen en bier. Paul is om elf uur gaan vragen of het iets zachter kon. Iéts zachter was gelukkig mogelijk, helaas niet voldoende om de slaap te kunnen vatten.
Na een luidruchtige vrijpartij rond twaalf uur van het stel in de piepende caravan, werd het dan eindelijk stil. Helaas waren ze ook weer als eerste wakker, en zoals een sociale buur betaamt laat je iedereen weten dat je wakker bent, zodat de rest opstaat om ook sociaal te gaan wezen.
Wanneer ik even later ook nog mijn band aan gort rijdt over een scherp stuk metaal, en we in de brandende zon de boel moeten gaan repareren, begint mijn binnen temperatuur letterlijk en figuurlijk te stijgen. Ik zou eigenlijk alle reparaties zelf doen (onder toeziend oog), maar de diepe, grote snee door de anti-lek-laag en de zijkant van de band is volgens Paul echt werk voor de fietsenmaker. Daarna begint hij aan het vakkundig hechten van mijn buitenband met naald en draad. Ik assisteer hier en daar, en na anderhalf uur zitten we weer op de fiets. Ietwat hobbelig, maar het fietst!
Het is een drukke weg richting Kanab, de hoofdweg naar de Grand Canyon. Er liggen veel restanten van klapbanden naast de weg, rommel met ijzerdraad waar je niet doorheen wil fietsen.
Kanab is een toeristisch doortrekoord tussen de Grand Canyon en Zion. Vele hotelketens en eettentjes sieren de hoofdstraat. We slaan nieuwe boodschappen in en eten een late lunch onder de bomen bij één van de hotels. Het eerste verse brood in maanden met kruidenkaas en een schijf komkommer. Het is zo heerlijk dat het brood in één keer op gaat. ‘Zullen we hier blijven?’ stel ik aan Paul voor. Het kwik tikt nog altijd 30 graden aan. ‘Ik wil vanavond graag een stille nacht’, hij wijst naar de drukke camping aan de overkant. ‘We kunnen een hotel nemen?’ Wanneer ik even later ga zoeken via internet, blijken alle hotels hier volgeboekt. Op drie na, waarbij de kamerprijs start vanaf 350 dollar. ‘We zullen vanavond moeten wildkamperen’, zeg ik even later en laat hem de hotelprijzen zien. Paul knikt. We fietsen in de namiddag nog een aantal kilometer en slaan van de hoofdweg af, National Forest gebied in. Niet dat hier bomen staan, we zien enkel struikjes tot kniehoogte. Maar hier mogen we onze tent opslaan. We fietsen nog even door, en bij een uitzonderlijk hoge struik houden we halt. In de schaduw kook ik pasta met verse spinazie en tomaten, terwijl Paul de tent opzet. Om acht uur, eh zeven uur, want de klok hebben we een uur terug moeten zetten in Arizona, kruipen we de tent in. Het is buiten al donker, maar dan verschijnt er opeens een grote oranje bal aan de horizon. Langzaam kruipt hij hoger. Kraters zijn zichtbaar, zelfs vanaf hier. Het is volle maan vanavond. Om acht uur ben ik al ver weg, het was een vermoeiende dag.
Elf uur slapen we. ‘Wat een heerlijk stille nacht’ zegt Paul bij het ontbijt. Het wildkamperen brengt ons zoveel meer dan een plekje op een camping.

Op deze dag hebben we een parcours naar Jacob Lake voor ons liggen. Hier is de toegangsweg naar de noordkant van de Grand Canyon. Omdat het een 80-kilometer lange weg heen is naar de Nord-Rim, en 80 kilometer terug, slaan we deze over. We gaan direct naar de zuidkant. Maar daarvoor moeten we om het plateau heen, voor ons vier dagen fietsen. Eerst ploeteren we weer een flinke bergwand op. We zien al twee dagen vanuit de top rook opstijgen, het is een aangestoken, gecontroleerde bosbrand. Eenmaal op de top zien we de verbrande grond en basis van de boomstammen. De rook ligt nog voor ons.
We worden hier bijna van de weg gereden, ondanks onze nieuwe gevonden Engelse vlag. We zien de auto iets verderop bij een uitkijkpunt stoppen. ‘Ik ga er naar toe!’ roep ik naar Paul. Eindelijk heb ik de kans iemand aan te spreken. De chauffeur, een oudere man, lacht vriendelijk wanneer ik naar hem toe fiets. Ik vraag of hij ons opgemerkt had, waarna zijn gezicht een verbaasde uitdrukking krijgt. Wanneer ik hem duidelijk maak met mijn handen hoe dichtbij hij langs scheerde, schrikt hij en wordt hij wakker. Aan zijn Brits accent te horen rijdt hij een huurauto. Zijn excuus is inderdaad dat hij niet gewend is aan deze auto, dus ondanks een wapperende vlag van zijn vaderland rijdt hij ons bijna van de sokken.. Gelukkig maakt hij oprechte excuses en rijdt hij hopelijk voortaan met een grote boog om fietsers heen. Op de top krijgen we uitzicht over het Vermicelli eh.. de Vermillion Cliffs. En we hebben een 30 kilometer afdaling voor ons liggen! Het uitzicht is wat rokerig, maar de ondergaande zon kleurt alles steeds roder.

Ik geniet van de rijwind op deze loeihete dag. We krijgen een kaarsrechte weg voor ons, met links de hoge rotswand en rechts van ons enkel Sagebrush, groene struikjes tot kniehoogte.
Een prachtig ritje! Wanneer de teller bijna 90 kilometer aantikt, slaan we opnieuw rechtsaf bij een National Forest bord. In de langgerekte schaduw van het bord koken we en wachten we tot de zon verder zakt en afkoelt. Dan zetten we de tent iets van de gravelweg af, we wassen ons met een handdoek en een bidon water. Onze washandjes zijn we helaas één voor één verloren in de afgelopen maanden. Wanneer het donkerder wordt, verschijnen de fonkelende sterren en de Melkweg. Het is doodstil, mijn oren hoor ik suizen. Tevreden kruipen we in de slaapzak, weer een stille nacht voor de boeg.
Marble Canyon is het laagste punt, voordat we weer beginnen met klimmen. Het dorp is gevestigd op de plek waar de Collorado-river aan klein aanwerk maakt voordat hij de omgeving omtovert tot één en al canyon.
We horen later dat er Condors tegen de avond een slaapplek zoeken onder de brug die ons naar de overkant van de rivier brengt. De grootste gieren ter wereld, met een spanwijdte tot 4 meter. Ze waren bijna uitgestorven, maar een intensief fokprogramma heeft het aantal van 27 naar 400 gebracht.
Vandaag is de wind weg. En dat maakt het flink warm tussen al het gesteente. De worst heb ik om mijn nek gebonden, maar ik zweet me te pletter. We fietsen het Indianen reservaat binnen. Een bord vertelt ons dat ze hier wél aan zomertijd doen, dus de klok kan weer een uur vooruit. Dit voelt ook weer logischer, gezien de stand van de zon en de gepaard gaande warmte.
Gelukkig komen we in de middag twee boompjes tegen bij een kerkgebouw van de mormonen, waar we een tijdje kunnen uitpuffen van de 36 graden in de zon. Wanneer het afgekoeld is naar 32 graden, stappen we weer op.

Vanavond slapen we weer wild, dit keer achter een heuveltje uit het zicht. Campings zijn er op deze weg niet.
’s Ochtends word ik om vijf uur wakker met de gedachte ‘ik ben op mijn verjaardag nog nooit zó plakkerig geweest!’ Ik heb stoppels van vijf dagen op mijn benen staan en mijn haar staat stijf van het zweet en rode fijnstof. Kortom, ik voel me onverzorgd en vies. Het was weer een warme nacht in de tent. We hebben een paar koele ochtenduurtjes voor ons liggen, die ik niet wil missen, dus ik kleed me gauw aan. En ik verheug me op een heerlijke douche in Cameron, op de camping of in een motel. Paul lijkt niet zoveel haast te hebben, hij vraagt nog even te blijven liggen. Al moet hij er even uit om te plassen. Ik hoor hem rommelen. Wanneer ik buiten kom (blijven liggen wordt het natuurlijk niet) en mijn zaklamp op mijn fiets schijn, denk ik eerst dat Paul er blikjes aangehangen heeft. Maar dan zie ik het goed, hij heeft mijn fiets versierd! Snel wordt het steeds lichter en begint het harder te waaien. De slingers wapperen in de wind. Heel feestelijk!
Mijn tweede cadeautje komt al gauw, het begint te druppelen. En ik geniet er volop van, want de temperatuur zakt gelijk naar 15 graden. Met deze temperatuur fiets ik het best. We klimmen nog een laatste stuk naar The Gap en dan begint het derde cadeau, een kilometers lange afdaling naar Cameron. We zoeven over het wegdek. Helaas trekt het verkeer na tien uur steeds meer aan, en wordt het bandengeruis door het natte wegdek heviger. De laatste uurtjes worden gewoon doorpezen.
Om 12 uur komen we in Cameron aan, ik ben hartstikke blij. Tijd voor het vierde en grootste cadeau: ‘Op zoek naar een motel! Of de campingdouche!’ Er blijkt in het dorpje één motel te zijn, bij een super toeristisch stoppunt voor touringcars. De kamers kosten 150 dollar per nacht en zijn al volgeboekt. De camping blijkt alleen aansluitingen voor RV’s te hebben en geen douches en toiletten. We mogen wel onze tent op de gravel zetten voor 15 dollar. Inmiddels plak ik nog meer dan ik al deed, door de regendruppels vol stof. We gooien onze plannen om, en nog eens en nog eens.  We zitten een paar uur binnen terwijl het buiten goed regent. We besluiten verder te fietsen, hier blijven brengt ons niets, de afstand naar de Grand Canyon verkorten we daarmee met een dag. De douche moet nog één dag wachten. ’s Avonds hangt Paul de slingers in de tent, terwijl de regen op het tentdoek tikt, best gezellig. We hebben opnieuw een superstil plekje en zien ’s ochtends de zon opkomen.

De laatste 80 kilometer naar de Grant Canyon zijn opnieuw klimwerk. We zitten weer vroeg op de fiets. Passeren de ‘Native Art’ kraampjes van de indianen en maken langzaam kilometers in alle rust. Af en toe krijgen we al meer zicht op de scheuren in de aarde.
Na tien uur wordt het weer druk op de weg. De zon en de toeristen komen tevoorschijn. Wanneer de schouder wegvalt en de auto’s het stuk wegdek met ons moeten delen, halen we (ongewild) het record ‘bijna-raak’ met auto’s. Ik word er een beetje moedeloos van. We worden gedwongen defensief te rijden; de weg te blokkeren voor achterop komend verkeer bij tegenliggers of een wilde slinger aan het stuur te maken wanneer ze naderen. Deze twee tactieken lijken het beste te werken om contact met blik te vermijden. Wanneer we braaf, in een rechte lijn rechts rijden, hebben we significant meer chauffeurs met persdrang. Het is vooral heel vermoeiend om op zo’n drukke weg al het verkeer van beide kanten in het oog te moeten houden.
In de middag fietsen we het eerste uitzichtpunt op. Wanneer we bij de reling stoppen, moet ik zo hard lachen dat de tranen over mijn wangen rollen. ‘Wow, hier hebben we een week voor gefietst!’ Ik kan niet stoppen met lachen. Andere mensen vinden het blijkbaar helemaal niet zo grappig, ik zie ze met een teleurgestelde blik rondkijken.
Even later trekken de wolken wat weg en krijgen we toch nog iets te zien van de Grand Canyon.

‘Yvette, stoppen!’ Paul knijpt in zijn remmen en buigt zijn hoofd naar de grond. Dan zie ik hem ook kruipen, harig en groot.. Een tarantula. Mijn hoofdhuid trekt zich samen en overal krijg ik kippenvel. Ik ben niet zo’n fan van insecten. We lezen later dat de mannetjes zwart zijn, met een rode kont en een stuk kleiner dan de blond gekleurde vrouwtjes. Er leeft hier ook de tarantula-wesp, een grote, zwarte wesp die de tarantula steekt, verlamt en dan eitjes op zijn rug legt. De baby wespen leven als parasieten op deze spin. Een steek van deze wesp zou voor mensen één van de pijnlijkste insectensteken zijn. Ik hoop hem niet te treffen..
We zien er die dag nog twee lopen op de weg.
En de volgende dag nog meer. We moeten dus goed oppassen met de tent dichthouden, en ik zet voortaan mijn schoenen in de binnentent…

Op onze rustdag hebben we niet zoveel geluk met het weer. Het regent de hele ochtend. We zitten enkele uren in het café gedeelte van de supermarkt met thee en Wifi, samen met nog 100 andere mensen, waardoor zelfs de mail inladen niet meer lukt. Tegen de middag besluiten we de regen te trotseren en met de regenpakken aan lopen we een aantal kilometer langs de canyon. We zien hem niet, maar de wandeling is fijn, lekker rustig in de regen, zonder alle toeristen.
’s Middags wordt het gelukkig iets beter. Al trekken er nog door de Canyon waardoor er een soort mistirie behouden blijft wat er achter als deze wolken nou werkelijk schuilt. Maar gaande de verschuivingen van de wolken zien we toch steeds meer Canyon.

De Grand Canyon was ons laatste nationale park, het is voelbaar dat we nu echt aan de terugweg beginnen naar Los Angeles. Nog een kleine twee weken te gaan. We gaan het niet redden om de route helemaal terug te fietsen, aangezien we wat meer tijd hebben gespendeerd aan de mooie parken in Utah en we nog een paar laatste dagen willen relaxen aan het strand in LA.
Wanneer we ’s ochtends wegfietsen richting het zuiden, zoeven we over het wegdek. Het gaat lekker, het is fris en de omgeving heeft, in vergelijking met wat we allemaal gezien hebben op deze tocht, weinig meer te bieden.
Op een terras in Valle drinken we thee en doen we voor de zoveelste keer onderzoek naar een huurauto, om een stuk te overbruggen.
Welmoet en Connie treffen we voor de laatste keer, we nemen afscheid nu we beiden een andere kant op moeten, zij met informatie hoe ze het beste kunnen wildkamperen en wij hoe we moeten liften. Het boeken van een auto op internet via de telefoon blijkt toch niet zo gemakkelijk dan gedacht. Na drie invulpogingen van Paul, en drie op onverklaarbare wijze gewiste gegevens, geven we het op en is Paul zo gefrustreerd dat ik hem maar een tijd met rust laat.
Om zeven uur liggen we in de tent, buiten is het donker en koud. Om acht uur gaan de ogen alweer dicht.
’s Ochtends is alles bedekt met een witte ijslaag. De tent, de tassen en het gras. We staan pas op wanneer de zon op de tent schijnt en de temperatuur draaglijk wordt. Dik ingepakt zetten we thee en ontbijten we.
In Williams pakken we Route 66 op. En dat zien we gelijk!
Het dorpje is volledig in stijl, met oude auto’s, pin-up posters en ouderwetse rood-witte inrichting van de cafeetjes. We besluiten hier de middag te vertoeven en al het regelwerk in orde te maken. Het lukt om een huurauto van Kingman naar Palmdale te huren. Maar eerst zullen we nog drie dagen de historische route fietsen.
Richting de avond fietsen we naar de camping, iets buiten Williams. De campinghost van de staatscamping vertelt dat het vanaf half september gesloten is, en dat we ons tentje echt niet kunnen opzetten. Gelukkig mag je in National Forest wildkamperen, waardoor we 100 meter na het hek het bos indraaien en onze tent alsnog bij het meer opzetten. Soms zijn de regels best vreemd..

De volgende ochtend moeten we eerst een stuk over de snelweg fietsen. We zien ons eerste bord met Los Angeles erop! We draaien Highway 40 op en met een straffe rugwind rijden we de eerste 25 kilometer in een uur tijd, terwijl de grote vrachtwagens (ook op zondag) langs denderen op de andere rijstrook. Daarna pakken we de rustige, historische route op.
Drie dagen fietsen we door droog, steppeachtig landschap. Het is weids, met glooiende heuvels. Als we klimmen komen we op de boomgrens uit, wanneer we afdalen worden het lage struikjes en uiteindelijk blijft er dor gras over. We merken aan de temperatuur dat we steeds lager komen. Van 2000 meter met twintig graden, naar 1000 meter met dertig graden.
Ons enerlaatste nachtje wildkamperen breekt aan…
’s Nachts horen we twee coyotes in de buurt van onze tent. Het hoge geluid is een combinatie van blaffen en huilen, ze vullen elkaar goed aan. Nadat ik wakker word van het geluid, voel ik mijn blaas. Ik blijf nog even liggen en nadat ik een tijdje niks gehoord heb, maak ik Paul wakker en gaan we naar buiten. Ik klap een paar keer flink in mijn handen en schijn rond met mijn lampje, niks te zien.. Wanneer we nét weer op ons matje liggen, horen we wat voorzichtige blafjes en gesnuif dichtbij de tent. Een coyote op onderzoek, we kamperen natuurlijk in zijn gebied.. We klappen hard, en daarna klinkt hij al een stuk verder weg. Gelukkig horen we de rest van de avond niets meer.

Het laatste stuk naar Kingman biedt weinig moois, op de goederentrein na die ieder kwartier langskomt en fel afsteekt tegen de donkere bergen.
Het binnenfietsen van een stad is makkelijk op de fiets, maar nooit zo leuk. Het verkeer vóór de stad zwelt aan, de bedrijven langs de kant van de weg nemen toe, net als de rommel en het kapot gegooide glas.
Het hotel wat we geboekt hebben ligt gelukkig op de route, en we hebben geluk, we hoeven maar over te steken en we zijn bij een supermarkt. We rijden de fietsen de hotelkamer op. Het is al lang geleden dat we in een hotel sliepen. Ik had me er echt op verheugd. Voor Paul was het kamperen ook prima. Het verbaast me dan ook wanneer hij zich op het bed laat ploffen en zegt ‘Wat heerlijk! Een bed, een douche en we gaan lekker eten!’ We koken achter het raam op de parkeerplaats, een goede maaltijd met kip en een rood wijntje erbij. Ik kan de slaap niet vatten, het is zo warm in de kamer. Toch weer even wennen.

’s Ochtends fietsen we naar de autoverhuur. We parkeren de bepakte fietsen uit het zicht. We weten niet helemaal zeker of ze het leuk vinden dat we fietsen ín de auto willen gaan vervoeren. We kunnen kiezen uit een witte ford fiesta, of een rode die nog niet schoongemaakt is. We kiezen voor de laatste, handig in verband met onze bijzondere bagage en we krijgen een extra korting. De auto parkeren we iets verderop en het inpakken kan beginnen!
Wonderbaarlijk passen beide fietsen erin, nadat we het voorwiel eruit gehaald hebben.
En dan gaat het auto avontuur beginnen! Paul aan het stuur in deze snel reagerende automaat, ik als kaartlezer. We besluiten een deel van Route 66 te vervolgen. Een flink kronkelende en rollende afdaling en een fikse nieuwe klim, ook weer net zo kronkelend en rollend. Paul vindt het fantastisch mooi, en trapt regelmatig op de (zeer gevoelige) rem om in de brandende zon foto’s te maken van de cactussen. Binnen no-time ben ik kotsmisselijk, en probeer ik mijn hoofd rustig te houden in de bijna 40 graden, die de autoteller inmiddels aangeeft. De airco stinkt, waardoor we alleen met de ramen open rijden.
‘Poeh…’ wuif ik mezelf koelte toe met de kaart. ‘Poeh’ zegt Paul, ‘wat had ik dit graag willen fietsen!’  Ik houd mijn mond en verklaar hem in gedachten voor gek.. Wie gaat hier nu fietsen, in deze woestijn, met alleen zand en cactussen en bijna veertig graden. Ik in ieder geval niet. Ik ben dankbaar voor de autorit waardoor we er in één dag doorheen zijn.

Paul vindt de woestijn heel fascinerend. Iedere nieuwe cactus krijgt aandacht, hij is helemaal vol van de uitzichten, de wervelwindjes en het ‘niks’. Zelf ben ik meer gecharmeerd van het groene, bergachtige landschap. Nadat we een tijd over deze golfbaan gereden hebben, passeren we nog een cowboy anex ezeldorp. Wanneer we langzaam voorbij rijden, komt er een ezel op de auto afgelopen en steekt bijna zijn hoofd naar binnen..
Om zeven uur komen we in het voor ons bekende Palmdale aan. Het is inmiddels donker. Hier weten we de weg. Een broodje Subway wordt ons diner voor vanavond. We zijn beide gaar en moe, maar ons lijf heeft nog teveel energie, alsof we eerst nog een ronde moeten gaan hardlopen. Die avond val ik moeizaam in slaap.
We nemen een rustdagje bij het zwembad. Wanneer we boodschappen doen in de Mexicaanse supermarkt, klinkt er vrolijke Spaanse muziek op een flink volume door de winkel. Ze hebben hier andere producten; veel soorten groenten en fruit, verse vis en garnalen en een ruim assortiment vlees, vers van de slager. Ik zie varkenspoten, wit, sponzig rundvlees waarvan ik niet weet wat het is, en allerlei gemarineerde kipfilets. We gaan met een grote hoeveelheid fruit en een stukje vlees voor de avondmaaltijd terug naar het hotel. Onze buren, twee jongens en een meisje, staan met tussenpozen voor de motelkamer te blowen. Er loopt toch aardig wat volk rond, waarbij ik een niet-pluis gevoel krijg. De fietsen sjouwen we de trap op en staan veilig naast het bed. Wanneer we gaan slapen, doezel ik in en schrik op van geschreeuw. In een van de motelkamers (het is nogal gehorig) is een man een flink potje aan het schelden en tieren. Even later hoor ik een vrouw aanhoudend gillen, ik hoor een hoop kabaal en zit rechtop in bed. Ik tik Paul aan. ‘Moeten we de receptie niet bellen, om de bewaking te laten ingrijpen?’ In Nederland had ik het gedaan. Hier in Amerika twijfel ik. De mensen hebben hier minder vertrouwen in de politie, veel mensen dragen een geweer en de vorige keer in Palmdale maakte we zo’n zelfde taferelen mee.. Het is hier duidelijk anders. En we willen zelf heelhuids thuiskomen. Paul raadt het af, ik hoop dat andere mensen, Amerikanen die hier ook genoeg verblijven, zullen bellen.. Maar ik hoor niets, de bewaking komt niet langs, geen politie, niemand doet iets, inclusief mezelf. Het voelt niet goed.

We verlaten Palmdale al vroeg, na deze niet al te beste nacht. Vandaag rijden we dezelfde route als in april. We beginnen met een klim naar 1500 meter. Het is bloedheet, zonder een zuchtje wind. Na een paar kilometer begint het wat te waaien, en hoe harder ik zweet, hoe meer de wind mij gelukkig afkoelt. Sneller dan gedacht staan we bijna boven en krijgen we een flinke afdaling. In april hadden we een groener uitzicht:
Nu is alles dor en geel. We horen later dat er in de afgelopen zes maanden geen druppel regen is gevallen.
‘Weet je nog dat we hier met moeite bovenkwamen?’ zegt Paul. Het was een zware dag om L.A. uit te fietsen. ‘Vandaag gaat het wel heel lekker he? We hadden dit in één dag kunnen fietsen, in plaats van twee’. Wat een verschil, destijds kwamen we moeizaam boven met 4 kilometer per uur, en moesten we iedere kilometer op adem komen. Na 51 kilometer waren we kapot. Nu fietsen we met 7 kilometer per uur en zonder veel inspanning naar boven. We nemen extra veel pauzes om tijd te rekken.
We koken op een picknickplaats en fietsen naar het uitkijkpunt over L.A. Het is erg druk op de weg, maar we zetten onze stoeltjes neer en genieten van de zonsondergang en de opkomende lichtjes van de stad. Wanneer het bijna pikkedonker is, zetten we de tent op en blijven nog een uurtje zitten. Ons ’tv-momentje’ deze avond. Het is de laatste kampeeravond. Het echte fietswerk zit erop.. Morgen tikken we onze 10.000e kilometer aan. Best netjes toch?
Veertien kilometer dalen we af, Los Angeles in. De trip passeert nog eens de revue. Stiekem voelt het jammer dat onze fietsdagen er hier op zitten, anderzijds wachten er nieuwe, leuke plannen op ons en heb ik veel zin om iedereen weer te zien thuis. De stad doorkruisen we in moordtempo, we blijven namelijk afdalen richting de kust. In Hollywood stoppen we voor vandaag. We slapen nog een nachtje bij Barry en Susan, onze eerste warmshowerhost in Amerika nadat we arriveerden. Het is een gezellig weerzien, eten buiten en kletsen bij de vuurkorf tot laat.

En dan op naar de AirB&B bij het vliegveld! Het is een dertig kilometer trip door drukte, schreeuwende reclames, veel te dure auto’s en om de honderd meter een stoplicht.
De AirB&B is een leuk huisje met drie slaapkamers op de begane grond voor de verhuur. We hebben een prima kamer, kunnen de keuken, woonkamer en badkamer gebruiken. Het voelt huiselijker dan een hotelkamer waar je hier in L.A. de hoofdprijs voor betaalt terwijl je in een achterbuurt verblijft. We vertoeven hier drie dagen om alles te regelen. We fietsen naar het vliegveld en stellen daar onze laatste vragen, we regelen een fietsdoos, checken onze ETA-status voor Canada, boeken een ‘nap-room’ voor 12 uurtjes in Toronto, waar we 15 uur moeten wachten, zoeken uit waar we onze fietsen en bagage veilig kunnen opslaan en maken onze spullen schoon. Gelukkig hebben we nog tijd voor een bezoek aan het strand en Chinatown.

Met een heerlijke Thaise curry voor me, kom ik tot de conclusie dat de reis me veel gebracht heeft. Het loslaten van de zekerheden thuis, zoals een huis en werk, was overigens veel gemakkelijker dan ik ooit van tevoren gedacht had. Ik heb volop genoten van het fietsen, ook al was het soms zwaar, mijn lijf is topfit (en dat voelt erg goed), mentaal ben ik volledig uitgerust. Ik heb geleerd dat de wereld lang niet zo eng is als ik soms dacht, dat het overgrote deel van de mensen vriendelijk en behulpzaam is, het ontmoeten van nieuwe mensen fantastisch is, dat beren en wolven niet op zoek zijn naar mensenvlees, wildkamperen meer biedt dan een camping, de natuur zoveel moois te bieden heeft zolang de mens er geen attractie van maakt en dat ik zelf verantwoordelijk ben en de vrijheid heb om te kiezen waar ik gelukkig van wordt.
Het is een aanrader om voor een langere tijd uit het (werk)ritme in Nederland te stappen. Er ontstaat meer vrije ruimte om stil te staan bij wat écht belangrijk is, alles te evalueren en opnieuw koers te bepalen.
Paul en ik gaan een andere, nieuwe koers varen. We hebben er al langer over nagedacht, met verschillende mensen over gesproken en we weten nu beter wat we willen. Gezondheid is het grootste goed, zodat we kunnen doen wat we willen doen. Daarom willen we daar de grootste focus op leggen. Een half jaar reizen met ieder zes tassen heeft ons bewezen dat we makkelijk kunnen minimaliseren, ontspullen en minder kunnen consumeren. We hebben een kleine voetafdruk gehad en we zien het als een uitdaging om deze lijn voort te zetten. En door letterlijk het tempo flink te vertragen door op de fiets te stappen, heb ik geleerd meer in het moment te zijn en te genieten. Het leven is denk ik voor velen een sneltrein. Het is vermoeiend om telkens bij te benen, zeker in een westerse maatschappij waar het tempo misschien wel hoger ligt dan goed voor ons is.
Gelukkig hebben we een keuze, we moeten hem alleen zelf maken èn durven maken! En dat heeft ons deze fantastische reis opgeleverd.
“Waar gaan we de volgende keer fietsen, Paul?”