We deinen licht van links naar rechts. De fietsen staan vastgebonden aan een rek op het voordek van de grote veerboot. Er waait een stevige, frisse wind. We blijven buiten. We moeten de grenscontrole nog door en kunnen het risico niet nemen dat we onwetend een illegaal goudmijntje meesmokkelen. Hoe verder we van Port Angeles wegvaren, hoe meer besneeuwde toppen we achter ons zien. Victoria zien we steeds dichterbij komen met zijn statige gebouwen in Franse stijl. In de haven stijgen er watervliegtuigen op en er is veel bedrijvigheid.
Het Canadees volkslied klinkt wanneer de boot aanmeerd. Het welkom krijgt een officieel tintje! We zijn benieuwd hoe de grenscontrole zal verlopen. Na enkele vragen; over onze etenswaren, hoe lang we in Canada willen blijven, wat we thuis voor werk doen en of we voldoende geld tot onze beschikking hebben, krijgen we een stempel in ons paspoort. Een inspecterend oog in onze tassen wordt overgeslagen, gelukkig voor hun anders worden ze getrakteerd op een echte fietserslucht. Misschien hebben ze geleerd van fietsers voor ons…

Het eerstvolgende uur in Canada voelt als een warm bad. Bij de uitgang krijgen we een stadskaartje toegestopt en een extra mapje fietsroutes. Aan de overkant staan grote, stevige zwarte en bontgekleurde paarden voor witte koetsen te wachten op toeristen en de bloemperken staan vol in bloei. We fietsen langs een park, waar de mensen picknicken. We vragen ons af in welk sprookje wij zijn binnengevaren! We komen langs terrasjes (Paul denkt ‘bier!’) en worden blij verrast met hordes andere fietsers. In Amerika konden we ons een vreemde eend voelen, wanneer we ons eenzaam tussen de ronkende dieselvreters bewogen. Hier zijn we geen uitzondering meer en kunnen we op gaan tussen de massa. Alhoewel, een beetje dan, met onze tassen zijn we een tikkeltje excentrieker.
’s Avonds eten we bij een Irish Pub heerlijke pizza, na een onwennig stevige wandeling door het stadje en de haven. Er liggen een aantal leuke woonbootjes. Tiny houses op het water, en bijkomend is dat ze zeehonden als huisdieren in hun achtertuin hebben. Geweldig toch…

Die avond kruip ik tegen Paul aan in het grote bed. Wat een luxe om weer even in een écht bed te liggen, waarbij ik in enkele stappen ’s nachts naar de wc kan, zonder mijn schoenen aan te hoeven trekken en vooraf te inspecteren of er spinnen of andere insecten in zitten. Het raam hebben we wel verder open gezet, want aan de binnentemperatuur zijn we niet meer gewend.

De volgende dag bellen we met thuis, fijn om weer even bij te kunnen praten. We maken nog een tochtje door de stad en naar het park voordat we de route oppakken naar Schwarz Bay, waar we de volgende dag de veerboot naar Vancouver nemen. 30 km fietspad door de stad, landbouwvelden en woonwijken. Ook hier is alles tip top verzorgd met bankjes en waterpunten naast het pad. Ik zie Paul vreemd stuiteren op zijn pedalen, alsof hij probeert zijn fiets te transformeren in een skippybal. ‘Heb ik een platte band?’ Even later wip ik een klein, scherp ijzeren haakje uit zijn achterband. Ik heb mijn eerste bandenplakles gevolgd bij mijn ‘personel fietsenmaker’. Mijn handen zijn zwart van het remstof. Ik krijg een hoopje zand in mijn handpalm. ‘Was hier je handen maar mee, dat schuurt het er wel van af’, adviseert Paul. Met schone handen fietsen we naar de camping. Het is er rustig, voor 14 Canadese dollars hebben we een mooi plekje.
Ik kijk ’s avonds tegen het tentdoek aan, terwijl de regen zachtjes tikt en ik ‘Follow the sun’ hoor voordat ik in slaap val. Ons ‘huisje’ voor een half jaar. ’s Ochtends kreeg ik de vraag van mijn vader of ik een vaste plek miste en ik besefte daarna pas dat ons tentje nu even voelt als ons thuis. Waar hij ook staat, eenmaal in onze kleine tunnel is het bekend, voelt het veilig en slaap ik (tot nu toe) goed.

Om 7u maakt Paul me wakker. ‘We hebben ons verslapen, zouden we het veer van 9 uur nog halen?’ We zetten er een vaartje in. Kleren aan, tassen aan de fiets, als een team hebben we de tent binnen 5 minuten in de achterrol zitten. De buurman wenst ons goedemorgen, hij wil graag weten welke tent we hebben. Hij zag ons inpakken en wil graag een zelfde tent die zo snel af te breken is. Paul stopt me een boterham met pindakaas toe. Binnen 3 kwartier zitten we op de fiets, een persoonlijk record. We gniffelen dat de buurman zo’n gelikt moment zag en halen met gemak de boot.

De vaarroute naar Vancouver gaat langs kleine, groene eilandjes. We vragen ons af of het vakantiehuizen zijn aan de waterkant, of dat mensen er het hele jaar wonen. Wat voor werk zouden ze doen? Zouden ze een eigen boot hebben? De eilanden doen me denken aan de vaartocht van Wellington naar Picton door de Sounds in Nieuw Zeeland. Dit keer kan ik er volop van genieten, nu ik me niet zeeziek voel. Ik had dit niet willen missen!
We treffen op de boot vier oudere Canadese dames. Zij gaan in drie maanden een fietstocht naar Québec maken. Ook over de Rockies. ‘Jullie zijn nog fit en jong, dat zal goed te doen zijn’. Ik vertel ze maar niet dat ik er best wat nerveus over ben. Nu gaan we, na 2 maanden, aan het serieuze werk beginnen.
En dan volgen nog 50 kilometers over drukke wegen naar Vancouver stad. Het lijkt alsof we over de vluchtstrook van de snelweg fietsen. We moeten een paar grote viaducten over en komen veel boomstammen in het water tegen, ons afvragend waarvoor ze daar liggen.
Niet veel later krijgen we antwoord, wanneer we drie sleepboten een lange colonne bomen zien wegslepen naar een houtzagerij.
Na twee uur fietsen door de drukte bellen we aan bij een blauw huis, waar Corinne en Simon wonen. Vier weken terug gaven ze hun adres na een leuk gesprek bij een winkeltje. We hebben contact gelegd via de mail en zijn welkom om bij hun te blijven. We krijgen de slaapkamer gewezen, handdoeken toegestopt en kunnen ons gelijk even douchen en de kleding in de wasmachine stoppen. Heerlijk, precies wat we nodig hadden! Er volgt een gezellige avond, waarin we elkaar beter leren kennen. We hebben echte reizigers getroffen. Het inspireert om te zien hoe reizen en sporten verweven is in hun leven, in werk en vrije tijd.
De volgende dag gaan we de stad in, na een aantal goede tips over mooie plekjes en goede eettentjes.
We houden een mini-vakantie. Stiekem fietsen we toch nog wat kilometers. Vancouver heeft een mooi groen fiets- en wandelpad rondom de stad. We komen langs het grote Standford park en de stadsstranden, waar we natuurlijk even willen blijven. Het is zomers warm (30 graden). We zien zeilboten op het water, kajaks, kitesurfers. Er worden veel tandemfietsen verhuurd, golfers staan op een strak gazon en gespierde heren en dames in piepkleine stringbikini’s op het strandvolleyveld. Er is opvallend veel publiek, of ze nu alleen voor het volleybal spel komen?
We eten een avond uit bij de aangeraden Chinees. Paul en ik delen een frisse noedelsalade, dim sum en een rijstgerecht. Een aanrader! De excentrieke meneer, in een paarse badjas en dalmatierbroek, die aan het tafeltje naast ons is gaan zitten, geniet ook van zijn maaltijd, samen met de voor ons onzichtbare persoon waar hij een geanimeerd gesprek mee voert.

We hebben uiteindelijk twee dagen genikst, alleen wat rondgetourd, in de zon gelegen op mooie plekjes in de stad en lekker gegeten. Het is tijd om te gaan. We nemen afscheid van Corinne en Simon. Het wordt een hete dag (opnieuw 30 graden), we moeten nog boodschappen doen en willen nog een berenbel scoren. Terwijl we noten en rozijnen uit schepbakken halen hakken we de knoop door uiteindelijk nog één extra dag te blijven. We boeken een hostel, vinden een mooie rode berenbel en fietsen het centrum weer in. We lopen zeulend met onze tassen over de oude houten trap naar boven, het stinkt naar bier en urine. ‘Bereid je voor, het is een verschrikkelijke kamer’ zucht Paul die de eerste lichting tassen al boven heeft gezet. Ik haal het beeld op van de smerigste hotelkamer die we in Marokko hebben gehad, met meervoudig gebruikt beddengoed en de meest plakkerige en harige badkamer die ik ooit gezien had, waarbij ik nog niets gezegd heb over de geur. Wanneer de deur krakend open gaat zie ik een ruime, kale kamer. Een oud, houten raam, met gordijnen en uitzicht op een muur van verroeste ijzeren platen 3 meter aan de overkant. Er staan twee stapelbedden, waarvan één beneden bed voor twee personen. Een prullenbak staat verloren in de hoek. Het valt me mee! Maar de 50 euro is het inderdaad niet waard. We lopen het park in, buiten is het beter vertoeven. Morgen, dan vertrekken we écht!

We vertrekken vroeg uit het hostel, na een klamme, benauwde nacht. Het mooie Vancouver, het krijgt van mij een gedeelde eerste plaats met de stad Marseille.
Eerst moeten we Noord Vancouver nog door. Op de bergrug ligt een lange strook huizen, luxe huizen, allen met zicht op de baai met de mammoettankers en Vancouver stad. Daar fietsen wij kilometers lang doorheen, tot we afdraaien op Highway 99. Het is nog erg druk op de route, het klimwerk begint. Maar in de middag krijgen we onze eerste uitzichten! Dat onze kuiten protesteren na een paar dagen rust negeren we.
Bij een korte stop zie ik iets nieuws. Een rode hoop, waarover ik gelezen heb. Het is van onze gevreesde en meest besproken vriend! De beer. De bessentijd is begonnen, waardoor de mest rood kleurt en vol pitjes zit. ‘Goh, zeg ik tegen Paul wanneer ik naar hem toe loop, ik ben niet alleen een cursus fietsreparatie bij jou aan het volgen en in training voor een goede conditie, ik start vandaag ook met een cursus avontuurlijk reizen door de bergen met wildlife, hier gaat het feest beginnen’. Ik vertel hem over mijn gevonden spoor. Als we zelfs een verkeersbord tegenkomen met een plaatje van beren, gaan we over in de spotmodus voor wilde dieren, maar zonder resultaat die dag. ’s Avonds op de camping zien we een nieuw spoor, krassporen in bomen. Maar nog geen levende beer te bekennen. Wel spot ik een dag later een groot hert met een fluweelachtig gewei, dat rechts naast de weg vijf meter hoog op een rotsblok staat. Het houdt zich muisstil, Paul ziet hem niet. Ik fiets stilletjes voorbij terwijl ik hem bewonder. Aangezien we de hele dag op de weg zitten, relatief weinig geluid maken ten opzichte van de brullende voertuigen en veel kamperen schat ik de kans groot dat we meer wildlife gaan zien. De tweede nacht slapen we op een camping met een wild stromende rivier achter ons. Aangezien er alleen een dixie staat, zonder stromend water moeten we ons wassen met het ijskoude rivierwater. ’s Nachts word ik plotseling wakker van flink geritsel dichtbij mijn hoofd. Slaapdronken tik ik Paul aan ‘ben jij dat?’ Maar Paul wordt dan pas wakker uit een diepe slaap. De radertjes in mijn hoofd gaan steeds sneller draaien. Mijn oren staan gespitst, maar ik kan door het gekolk van de rivier bijna geen geluid onderscheiden. Mijn gedachten slaan op hol en ik zie voor me hoe een berenhoofd zich door het bovenstuk van de voortent gestoken heeft, aangezien we het bovenste deel altijd openlaten voor wat wind en licht. Ik kan niet meer slapen en net nu moet ik uiteraard heel nodig plassen. ‘Paul, ik moet eruit, ga je mee naar buiten?’ Met een zucht wurmt hij zich uit de slaapzak. Met de koplamp op speuren we 360 graden het bos door, geen reflecterende ogen te ontdekken.. ‘Geen beren Yvette, je kunt gerust gaan slapen’ zegt Paul. Ik weet alleen zeker dat ik wakker werd van een geluid dicht bij mijn oor…

De aanloop naar de Rockies is zwaar. De klimmen lijken voor het oog een peulenschil, de benen en het laagste verzet doen ons anders vertellen. De wegen zijn nog veelal recht, waardoor we geen goed beeld krijgen van de stijging. Wanneer we Whistler, een skidorp waar in 2010 de winterspelen hebben plaatsgevonden, verlaten met een spat regen zijn we er nog niet uit welke route we gaan nemen. Er zou een mooie gravelroute op 2 à 3 dagen fietsen naar Lillooet gaan. De rechtstreekse weg gaat over de vrij drukke 99 en zou uiterlijk 2 dagen fietsen zijn. We proberen bij het infocentrum meer te weten te komen over het weer van de komende dagen, wat er niet al te best uit ziet. We stellen onze beslissing uit tot Pemberton, een dorp voor de splitsing. Daar krijgen we het advies de hoofdweg te volgen, want de gravelweg is alleen voor 4×4 auto’s geadviseerd. Omdat ze hier wel vaker beweren dat iets niet fietsbaar is, vertrouwen we hier niet op. We proberen meer informatie te krijgen over het hoogteprofiel, de route en voorzieningen. De hoofdweg heeft een pittige klim tot 1200 meter met 13% stukken. Na lang wikken en wegen besluiten we de gravelroute te nemen, deze blijkt tot de helft verhard, er liggen nog campings en de weg kronkelt langs het spoor, meestal een teken van geleidelijk klimwerk. Van een bewoner krijgen we te horen dat de eerste 7 km omhoog gaat, daarna zou het meevallen. We fietsen een golvende 40 km en stranden op de laatste (dure) camping, waar we na drie dagen weer kunnen douchen. Als slagroom op de taart is er een hot tub met uitzicht op het meer, waar we graag gebruik van maken!

Met soepele spieren beginnen we de volgende ochtend met fietsen. De eerste 12 en gelijk de laatste verharde kilometers, gaan zeer vlot. Buiten het dorpje staat een waarschuwingsbord, met het advies aan recreatieverkeer niet verder te gaan. Aangezien wij ons niet tot die categorie aangesproken voelen fietsen we door. We gaan links een bocht door en zien een korte, steile klim. De zandweg gaat over in gravel, maar is nog redelijk fietsbaar. Er komt een nieuwe bocht, ik slik.. De weg gaat kaarsrecht omhoog! Mijn eerste gedachte is ‘dit kan ik niet fietsen!’ Toch proberen we het, maar na enkele meters schiet mijn achterband door over de gravel en sta ik stil, hard knijpend in de remmen om niet naar achter te rollen. ‘Verdorie’ mompel ik en probeer opnieuw op te stappen. Rechter pedaal omhoog, een goeie push met mijn linkervoet en zo snel mogelijk in het zadel om de trappers rond te krijgen, maar mijn band schiet weer weg en ik moet gauw weer voet aan de grond zetten om niet te vallen. Duwen dan maar. Na 10 meter moet ik uithijgen, mijn hart klopt bijna mijn borst uit. Nog eens 10 meter, zo traag als een slak kruip ik omhoog. Paul staat inmiddels ook naast zijn fiets in de duwstand. Na 1 km duwen en enkele pogingen tot fietsen, heeft mijn linkerarm het lamme gevoel bereikt alsof ik te lang aan gewichten gehangen heb. We veranderen van strategie. We duwen samen één fiets tegelijk omhoog. Paul aan het stuur en ik duw aan. Maar ook nu moeten we na 20 meter even op adem komen. De kuitspieren vinden dit geen leuk grapje meer en protesteren flink. Na enkele bochten zijn we 2 km en een uur verder. Paul kijkt op zijn telefoon en rekent snel, ‘het stijgingspercentage is zo’n 15 tot 20%’. Hij loopt nog een eind omhoog en krijgt bij de volgende bocht meer zicht. ‘Het gaat nog een tijd zo verder, met klimmen en dalen’. Ik wil niet opgeven, maar deze krachtmeting hou ik geen dag vol. Paul ziet het ook niet zitten. Beneden horen we de trein aankomen, vlak langs de waterkant, daar waar het lekker vlak is.
We hakken de moeilijke knoop door om terug te gaan. Dat betekent 50km terug fietsen en de 13% helling op de hoofdweg alsnog overbruggen. Als we de fietsen keren moet ik slikken. Afdalen wordt geen pretje. Mijn angst voor fietsen op gravelwegen speelt parten, mijn ervaringen met wegslippen en valpartijen is goed opgeslagen. ‘Ik ben echt bang Paul’ zeg ik met een voet op de pedaal en de remmen stevig ingeknepen, ‘ik durf dit niet’. Paul gaat achter me staan en moedigt me aan, hij geeft adviezen. ‘Ga een beetje staan op je pedalen, pompend remmen, slippen met je achterwiel is niet erg, laat de fiets zijn weg zoeken, je hebt hele goede remmen’. Het huilen staat me nader dan het lachen, en daar ga ik. Slippend en stuiterend op mijn fiets. Ik probeer op allerlei manieren meer grip te krijgen. Uiteindelijk klem ik het zadel stevig tussen mijn bovenbenen, gebruik ik mijn knieën als vering en begin wat balans te vinden. Na een tijdje voel ik me net een ruiter op een op hol geslagen paard, in de verlichte zit op mijn ijzeren ros, stevig aan het remmen. De fiets hotst en botst inderdaad vrij stuurbaar de berg af, met zo’n 9 km per uur. Eenmaal beneden ben ik zo stijf als een plank, zo verkrampt als ik gezeten heb. Maar weer iets nieuws geleerd…

Als we terug zijn bij de camping waar we gestart zijn, voelen we ons leeg en geleefd door een fikse tegenwind en de inspanning van de ochtend. Er is geen energie meer over. Na een paar boterhammen met pindakaas besluiten we er nog 20 te fietsen naar een provinciecamping, zodat we morgenvroeg fris aan de klim kunnen beginnen. De camping is uitgestorven, we wassen ons in de rivier.
Er zijn geen faciliteiten, zelfs geen beerboxen. De beerproof, stalen prullenbakken zijn leeg en eentje staat er open. Mooi dat deze niet op slot is, want dan hoeven we geen beer-hang te maken. Als ik na het avondeten de tassen erin stop, sluit de klep moeizaam. Ik geef er een ferme trap op, ‘klik’. Tevreden, maar daarna ook wat ongerust probeer ik hem te openen. Normaal moet je ze met een sleutel openmaken, en het slotje doet me daaraan te laat herinneren. ‘Ohnee’. Ik sjor en trek, maar krijg hem niet meer open. Ik loop naar Paul ‘Ehm, begin ik zenuwachtig en krijg een lachstuip zoals vaker in onhandige momenten, ik krijg de prullenbak niet meer open!’ Paul kijkt me ongelovig aan, en loopt snel met me mee. Na tien minuten horen we een klik en de bak is weer open. Een enorme opluchting, we voelen ons berengelukkig.

Al vroeg staan we in Mount Currie bij een klein winkeltje voor een reserve brood. Na 15 km door een indianenreservaat gefietst te hebben, begint de klim. Zonder opwarmer maken we pittige hoogtemeters voor de komende 10 km tot 1200 meter hoogte. Dit keer is het net te doen, het asfalt geeft veel meer grip. De eigenaresse van de camping van 2 dagen geleden had Paul gewaarschuwd voor veel haarspeldbochten en gevaarlijke bestuurders. Vorig jaar waren 3 fietsers geschept door een vrachtwagenbestuurder die teveel drank op had, en ze zouden langs elkaar gefietst hebben. Twee fietsers waren overleden. Wanneer we bijna boven zijn hangen er twee wielrenfietsen in een boom, het voorwiel zo plat als een dubbeltje, er liggen bloemen en foto’s. We lopen naar de foto en zien 3 jonge dames. Er loopt een rilling langs mijn rug. De haarspeldbochten vallen gelukkig mee en gevaarlijke chauffeurs maken we ook niet mee vandaag. Boven begint het wel te regenen. Hierdoor hebben we minder mooie vergezichten, maar ondanks alles is de vallei erachter prachtig! Wat zijn er bijzonder mooie plekken op deze aardbol. Het is een mooie beloning, soms krijgen we even zicht op witte toppen, we zien watervallen, hard stromende rivieren, enkele meertjes, rotspartijen en veel groen.
Vanaf deze mooie dag bekruipt me ook een ander gevoel. Ik voel me klein en nietig in dit weidse natuurschoon. Ik ken dit niet, en misschien wel daardoor vind ik het ook een beangstigend gevoel. Tussen de bergruggen zien we alleen maar natuur, waar allerlei dieren hún thuis hebben en waar wij niet de overhand hebben.

De volgende ochtend houd ik mijn adem verheugd in wanneer ik tijdens een steile afdaling een coyote voor me op de weg zie, deze neemt snel de benen wanneer we in het zicht komen. Ik heb een zware dag, niet alleen fysiek, maar ook mentaal. Ik vraag me meermaals af of ik dit allemaal wel kan. De combinatie van het zware fietswerk over de bergruggen, voorspelde regen (en kou) voor minimaal een week, vaak geen schuilmogelijkheden, geen douches, mogelijk moeten wildkamperen, de oplettendheid voor wilde dieren tijdens het fietsen en kamperen in dit gebied en de uitgestrektheid.. Ik probeer vertrouwen te hebben, maar heb toch enkele zware momenten die dag.
In Lillooet moeten we voor het eerst boodschappen doen voor 4 dagen. We proberen slimmer in te kopen, we halen ingrediënten voor 2 keer spaghetti, 1 keer chili, 1 keer aardappelen met blikgroenten. Twee broden, pindakaas en jam. Bananen, appels, peren, noten en rozijnen, havermoutkoeken, gedroogde banaantjes, 12 eieren en we zijn negentig dollar verder. Het past allemaal net in de tassen en Paul is loeizwaar beladen. Voor de nationale parken moeten we het anders gaan doen. Dit krijgen we nooit in een boom.
In het dorp vragen we bij het infocentrum de weersverwachting. De week regen wordt ook hier voorspeld, voor onze hele route. Vorige week was het hier 40 graden, nu valt er een spat regen met 10 graden. Wat nu beter fietsweer is? De omgeving is in elk geval prachtig! Droger, ruwer en kleurrijker. Een dag later is de omgeving weer groener, het wisselt snel.

Na twee dagen zijn mijn twijfels weer wat bijgetrokken. Als ik thuis zou zitten, zou ik niets zien en dit niet beleven. De zware momenten horen er nu eenmaal bij. We krijgen er zoveel mooie dingen voor terug.
We fietsen een rustig traject van 70 Mile house naar Lone Butte, langs verschillende meren. Het rolt maar lichtjes waardoor de kilometers voorbij vliegen. Wanneer we stoppen voor een plaspauze werp ik een blik op Paul zijn benen. ‘Wow, dit zijn heel veel muggen!’ Snel slaan we ze van ons af en trekken gauw de regenbroek aan. Helaas hebben we al enkele steken te pakken. Maar hoe nu te plassen? Paul heeft het makkelijk als jongen, maar ik moet met de billen bloot in het gras. ‘Misschien dat het met wat wind lukt? zegt Paul. De tactiek werkt, met een handdoek staat hij wild te wapperen, het geeft mij een paar seconde muggenvrije tijd.
Vanaf de pauzeplek bij een van de meren zien we de donkere lucht die ons vanaf de ochtend achtervolgd dichterbij komen. We houden de regenkleding als bescherming tegen de muggen en de aankomende regen maar aan.
Het is een mooie bui om naar te kijken, want we zien hem over het meer trekken, een witte streep van vallend water komt dichterbij. Even later voelen we de eerste koude druppels op onze rug, die overgaan in kleine hagelstenen. Een paar komen in mijn schoen terecht en smelten onder mijn voet. Na regen komt zonneschijn en zo wisselen de buien zich af. We zien meerdere grote herten in de berm, ze blijven doodstil staan, maar als we te dichtbij komen springen ze op vier benen tegelijk de struiken in. We slapen ’s avonds bij een recreatieplek, wat op de app als camping aangegeven staat, maar wat nu alleen overdag gebruikt mag worden. Een volgende camping is echter te ver voor ons. Een Duits stel overnacht er ook, we krijgen een zeil om bij de tent te spannen, waardoor we droog kunnen eten. De etenstassen stoppen we in het toilethokje, wat we op slot kunnen zetten.
’s Ochtends om 4 uur word ik wakker, het is al licht. Ik moet plassen, maar het is zo koud dat ik het nog een uur weet uit te stellen. Om 5 uur moet ik er echt uit. Bij het meer hoor ik iets het water in stappen. Zou het een hert zijn? Ik neem de telefoon mee naar buiten. Het is 3 graden, maar prachtig mooi! Er zwemt een ganzenkoppel met kleintjes snel het meer op wanneer ik aankom.
Die dag fietsen we naar Little Fort, een 85 km lange route tussen groene heuvels. Het weer is dreigend grijs en flink koud. De meeste buien missen we gelukkig. Als we bij een tankstation/winkel/café/wasserette een grote beker thee drinken om op te warmen vertelt een Canadese man, geboren in Den Haag, dat we op een plateau fietsen. Die dag blijven we tussen de 1000 en 1300 meter hoog, wat het kouder maakt. We zien de buien van ver aankomen.
De laatste 10 km krijgen we een afdaling van 8%. Het eerste stuk met hagelstenen, maar daarna in een goddelijk zonnetje! Kleine dingen als de zon, een kop thee, een warme douche en een lekkere avondmaaltijd kunnen je dag al goed maken. Nog een kleine week fietsen en we komen op het noordelijkste puntje van onze route aan! Dan keren we ons om en gaan we over de Rockies terug naar het zuiden. Canada heeft veel te bieden, prachtige natuur, veel meren en mooie natuurparken. Ik verheug me, met enige spanning, op de Nationale parken als Jasper, Banf en Glacier. Dat wordt een ruig ritje.