We worden warm ontvangen in de nieuwe staat Oregon. Na een dikke 1700 Km laten we Californië achter ons. De staat waar ik wat ziekjes van start ging. De staat waar we de knoop door moesten hakken om terug naar de kust te gaan, in verband met het weer. Maar Californië herinnert ons, buiten de wat moeizame start aan de mooie stukken kust, de ruige zee, de mist, de wind en de fantastische Redwood-bossen. Hier, in Oregon, schijnt het allemaal nog mooier te moeten worden, aldus alle fietsers die zich van Noord naar Zuid verplaatsen. Geen muntjes meer voor de douche. Legaal wildkamperen. Vuurtjes maken op het strand, minder verkeer en een nog mooiere kust. We zullen het gaan ervaren. Een ding van het zou ‘allemaal nog mooier moeten worden’ lijkt te kloppen. Want exact op de symbolische grens van de twee staten is een scheidingslijn te zien in de lucht. Van grijze mist naar een hemelsblauwe hemel met zon. Zou het dan toch waar zijn..
We volgen de 101. Deze weg is soms een highway, soms een freeway, soms een weg met een schouder voor fietsers en soms ook weer zonder. We moeten linksaf, de ‘Flora Pacifica rd’ op. “Dat klinkt nog eens veelbelovend”, zeg ik enthousiast tegen Yvette. Ze glimlacht. We volgen het asfalt, wetende dat we nu nog geen tegenwind hebben. Aan weerszijde van de weg liggen boerderijen, er zijn weilanden en er staan koeien. De zee ligt een paar honderd meter voor ons, helaas nog aan ons zicht onttrokken. Maar we fietsen op zo’n exotisch genaamde weg, dat ik nog wel wat uitzichten verwacht.. Maar over verwachtingen hebben we al eerder nagedacht. De conclusie bleek vrij simpel: verwacht niets, dan zijn er ook geen teleurstellingen. Met deze gedachten peddelen we door, niets verwachtend. Links staan wat huizen, rechts bevindt zich een tuincentrum, genaamd, ‘Flora Pacifica’. Het is een mooi tuincentrum, maar dat dit nu het enige stukje ‘flora’ langs dit stuk ‘pacifica’ is, stelt mij toch een beetje teleur.
We draaien weer de 101 op. Gelukkig met schouder. Vrachtwagens, beladen met lange boomstammen denderen voorbij. De zuigkracht van de wegmonsters is voelbaar en op de plaatsen zonder schouder zeker niet ongevaarlijk. We bereiken Harbor, een stadje met 6470 inwoners als we het bordje onder het plaatsnaambordje moeten geloven. De haven is prachtig. Vissersboten dobberen in de baai. Masten van zeilboten steken fier omhoog en de zon schittert op het water waar geen boten liggen. We doen een kleine boodschap. De ‘Grocery outlet’, een soort Aldi, is onze favoriet geworden. Goedkope producten en veel verse groenten en fruit. De ‘Safeway’, eerst onze favoriet, was opeens toch niet meer zo Safe.
Na Harbor gaan we weer Noordwaarts. Langzaam trekt de wind op. Rechts kijken we, vanaf 100 á 200 meter hoogte, uit over de zee. Witte strepen komen en gaan over het wateroppervlak. Het zijn golven. Vanaf hier klein en onschuldig, maar we weten dat ze in werkelijkheid ruw en onstuimig zijn
Het wegdek golft mee, van minimale rond de 0 meter, tot maximale van 400 meter. Pittig dus. Na de middaglunch, een wrap met avocado en groente, is er opeens wind, veel wind. En net als gisteren tegen ons. We zetten nog een uur door, wetende dat we er dan vandaag zo’n zeventig gefietst zullen hebben. Deze verwachting komt uit.
Vandaag zijn er geen campings op de route voor hiker/bikers. Dat betekent of een dure privé camping, of wildkamperen. De keuze is gisteren al gevallen, en met deze wetenschap droppen we onze tent ergens naast de kant van de weg met uitzicht op zee. Daarmee hebben we opeens ook een fantastische keuken.
Maar al dat lekkers moet tegen de avond ook een bearproof plek hebben, want beren krijgen we er hier in Oregon weer gratis bij. Bij het ‘Oregon welkom center’, stonden tal van waarschuwingen. Zowel voor zwarte beren, wasberen als Elks.
Een bearhang maken is geen eenvoudige klus. Het begint al met bomen zoeken, anders ben je zo uitgehangen. Dan moet deze ook nog geschikte takken hebben, op een gewenste hoogte van vier á vijf meter en niet te dicht bij de stam. Als beide zaken ter plaatse zijn moet het eigenlijk ook nog 100 meter of meer van de slaapplek verwijdert zijn. Maar geen van deze drie adviezen hebben we deze avond. De paar bomen die er zijn, staan staan achter de tent, hebben dunne takken en zijn niet erg hoog. Dan is er maar een optie; een bearhang voor gevorderde. Tussen twee bomen in zeg maar.
Na een half uur stenen over takken proberen te gooien ben ik zeer tevreden over het eindresultaat.
De nacht erop, na een mooi dagje fietsen, schrikt Yvette tegen 4uur in de nacht wakker. “Paul! Er viel een etenstas van de fiets.” Acuut ben ik klaar wakker, trek het hoofdlampje over mijn hoofd, rits de tent open en grijp de bearspray. Twee onschuldige kraalogen weerkaatsen in het felle licht van mijn lampje. Ik klap in mijn handen en weg is de dief, de tas achter zich aan sjouwend. “Godver!” Ik klap nogmaals. Shit, moet ik de schoenen aandoen, klappen of de tas open laten scheuren. Yvette is me voor. Buiten weerkaatsen de kraalogen als we zijn kant opkijken, onschuldig en bijna zichtbaar denkend, “hoe durven jullie mij te storen.”
We vonden het al gek. Waarom heeft deze statecamping geen bearboxen. “Nee, hier heb je hooguit last van vogels”, was het antwoord. Gelukkig was het geen zwarte beer, maar een wasbeer en heeft de voortas het overleefd.
De twee opvolgende dagen laten we de kustlijn een beetje los. Port Orford biedt ons de laatste blik op de oceaan. Daarna kruipt de weg omhoog, het binnenland in. Onze uitzichten worden beperkt door naaldbomen aan weerszijde van de weg. Soms laat de zon zich even zien, dan zijn er weer wolken en vaak komt er na de middaglunch Noorden wind opzetten. Het aparte hier is, dat de zon wel aan de kust schijnt. Een klein stukje landinwaarts is het meestal bewolkt, terwijl dat in Californië juist andersom was. Dus we zien de blauwe lucht wel, maar profiteren er niet van.
In twee dagen fietsen we grotendeels over de 101 highway. Een ander alternatief is er simpelweg niet. Maar langzaam beginnen we ons te storen aan de drukte op deze weg, zeker nu de uitzichten zich beperken. Het zijn zowel de grote vrachtauto’s, die een angstaanjagende zuigkracht veroorzaken, als de jeeps, die met hun grove profielbanden over de weg suizen. Dat laatste veroorzaakt een continue onrust, die vaak pas verdwijnt zodra we de tent op een camping hebben staan.
Nabij Bandon krijgen we de zee even terug. Met deze gewaarwording krijgen we ook het fietsplezier terug. Maar dit is maar voor kort duur. De route wijst ons via een alternatief, opnieuw het binnenland in. “Zullen we dat wel doen?”, zucht ik. Beseffend dat we dan de mooie uitzichten missen. “Misschien biedt het afwisseling”, antwoord Yvette optimistisch. Na Gold Beach, en zo zijn er nog veel meer van deze fantastische dorpsnamen, slaan we dan toch maar rechtsaf het binnenland in. Gieren cirkelen boven ons. Rechts hebben we uitzicht op Roque rivier, welke we zojuist over zijn gestoken. Graslanden en bosgebieden wisselen elkaar af. De weg zoekt rustig zijn weg door het landschap. De stilte om ons heen is heerlijk en de zon maakt het plaatje compleet. We genieten.
Terug op de 101, en een dag verder, mogen we opeens linksaf. ‘The seven devils rd’ op. De naam klinkt niet al te positief. “Kunnen we zeven steile klimmen verwachten, of..” ik weet het niet. Het is nog vroeg als we er die ochtend aan beginnen. Huizen zien er verpauperd uit en tuinen liggen er rommelig bij. De weg kruipt omhoog. Een jeep staat geparkeerd naast de bosrand. Hij vertrekt in Zuidelijke richting nadat hij ons ziet. We peddelen verder. Houtkap is de grootste winning in dit gebied. De geur van dennenhout overheerst. De zee ligt nog altijd een aantal kilometer van ons vandaan. Opeens rijdt er een auto achter ons. “Waarom haalt hij niet in?”, denk ik bij de zoveelste bocht. Er verstrijkt een halve kilometer, een kilometer, maar nog altijd worden we gevolgd. Ik kijk om en zie dat het dezelfde jeep is als die zojuist vertrok. Ik vertraag mijn snelheid en kom zo dichter bij Yvette. “Paul, dit is een beetje vreemd niet?” We stoppen even, en dit blijkt voldoende om de man door te laten rijden. Met de bearspray binnen handbereik fietsen we verder, nog altijd omringd door naaldbomen, beekjes en dicht struikgewas. Een bepaalde alertheid blijft.
We bereiken Charleston en verlaten daarmee veilig ‘The devils rd’. Charleston leeft van de oestervangst als ik de stapels, lees bergen, schelpen zie liggen naast de weg. Visnetten slingeren naast de weg. Vissersboten liggen werkeloos in de baai. De twee winkels die het dorp rijk is bieden op bananen na geen verse etenswaren. Als ik buiten kom is Yvette in gesprek met een oude, bierdrinkende visser. De man is gekleed in een oude spijkerbroek, een vieze ruitjesblouse en heeft zich in geen tijden geschoren. Diepe rimpels schetsen zijn zware jaren op zee. “Wat een puinhoop hier”, zucht ik. Yvette knikt. We vertrekken en stoppen na de brug alsnog voor een boterham. Daar ontmoeten we Moon, een hawaïaan op een Harly Dadvidson met lang haar onder zijn Duitse motorhelm. “Waar we naartoe gaan?”, vraagt hij. “Naar Vancouver”, antwoorden we. “Cool, we kunnen een bende vormen?”, glimlacht hij. In de paar minuten dat we praten weten we dat je zonder sleutel in het contact boetevrij bier kunt drinken op een motor. Dat je als bijrijder volledig mag zwijgen tijdens een arrestatie, dat hij leeft van de visserij, twee boten en drie zielboten bezit en ook door Europa heeft gereisd. Het is een boef, dat is me wel duidelijk, maar ondanks dat een aardige kerel.
Na Charleston komt North Bend, een stadje vlakbij Coos Bay. De ergernis van het verkeer is terug. In de laatste tien kilometer moet ik met mijn tassen tegen de vangrail om niet overhoop gereden te worden door een camper. Achter me zie ik Yvette met de voeten aan de grond. We staan even stil, en langzaam beginnen we te twijfelen of Oregon wel zoveel mooier is dan Californië…
Zondagochtend, 22 mei, is alles beter. De zon is nergens te bekennen. Regen komt met bakken uit de lucht. Dik ingepakt in onze regenjassen verlaten we de camping, de tent nat opgerold in de achtertas. We dalen eerst een stuk af, fietsen langs de Whale watching bay, waar we overigens geen grijze walvissen zien maar wel een volledig grijs wolkendek, voordat we beginnen met klimmen. Gestaag maken we meters. Wij omhoog, het water omlaag. De weg wordt omringt door naaldbomen, maar af en toe vangen we een glimp op van de vele meertjes naast de route. Niet dat ik daar op zit te wachten, want er is water genoeg als je het mij vraagt, maar toch is het mooi om te zien. Gedurende de ochtend verplaatsen we ons in 45 kilometer naar Florence, een stadje op de route. We doen weer eens boodschappen bij de niet zo safe, safeway. $29 lichter verlaat ik de winkel. Yvette zit in hetzelfde gebouw bij de starbucks, aan een kop thee. Beide voortassen zijn weer gevuld. Vanavond eten we aardappel, boontjes en kip. Buiten zie ik iets vreemds. Het doet bijna pijn aan mijn ogen als ik er naar kijk. Het is geel en fel. “Laat de zon zich nou zien?” Terwijl we onze lunch nuttigen aanschouwen we de optocht die door de hoofdstraat van Florence loopt, ter ere van het rododendron-feest. Het is een knalfeest, want een half uur later zit het er al op.
Na Florence komen we weer terug bij de kust. En daar verwachten we heel wat van. Ten eerste is er minder verkeer, en qua uitzichten worden we ook niet teleurgesteld. De ruwe zee, steile kliffen, bloemen, een vuurtoren en stinkende zeeleeuwen die we wel ruiken maar niet zien. En dat alles onder een fantastisch grijze hemel met een spat regen. Maar goed, we lachen weer, want je kunt nu eenmaal niet altijd alles mee hebben. Dat heeft deze mister-krab ook niet, hij is zojuist leeggegeten door een groepje meeuwen.
We gaan verder waar we gisteren zijn gebleven. Regen, zee, steile kliffen en minder verkeer. De route kronkelt langzaam omhoog. Voor ons is de wereld grijs, met rechts de silhouetten van beboste bergen. Toch vinden we de regen lang niet zo erg. We zijn blij met onze regenjassen. Vooral de capuchon, die vanuit de nek begint en alles beschermt, is een pre als je verder wilt fietsen zonder nat te worden.
We doorkruisen Suisiaw Nationale Forest. Een bosgebied dat eindigt op de steile kliffen aan zee. Beneden op de zandstranden liggen tientallen zeehonden met jonge. Het is een plaatje, zeker wanneer er ook nog een adelaar zijn vleugels spreidt en wegvliegt. Iets verderop, op een picknickplaats, zien we een grijze walvis in zee. De natuur is terug, het verkeer is minder. We genieten volop! Maar het tegendeel ligt slechts een uur verderop. De kuststrook is overgenomen door de mens. Huizen staan zij aan zij naast het strand. Uitzichten voor ons beperken zich tot hun voortuin.
We naderen Waldport, en 16 mijl verder Noordwaarts Westport. De tussenliggende kilometers zijn druk bereden kilometers. Vrachtverkeer, jeeps en campers razen rakelings naast ons.
‘Waar fietsen we eigenlijk voor?’, begint steeds meer een vraagstuk te worden in, en rondom de steeds drukker wordende steden naast de kust. Met deze vraag en bakken regen stranden we een uur later in een Starbucks. De kaart ligt open op tafel. Waarschuwingen voor ‘heavy trafic’ hakken de knoop door. Morgen nemen we de bus naar Astoria. Vanuit daar zien we wel verder, is onze gedachte. Desnoods nemen we de bus naar Vancouver, maar voor deze twijfel krijgen we dezelfde avond nog een antwoord. “Neem na Astoria de 101 naar Aberdeen, vanaf dan is het twee dagen ‘wel oké’ fietsen naar Lake Quinault, een prachtig meer. Dan sta je aan de voet van Olympic mountain NP. Een schitterend stukje fietsen en weinig verkeer. Neem dan het pondje naar dr San Juan eilanden ten Zuiden van Vancouver. Dat is het mooiste wat ik tot nu toe gezien heb, echt fantastisch! Vanaf daar gaat een rechtstreekse veerboot naar Vancouver. Een geweldige stad overigens”, aldus Bill, een fietser die het verkeer ook moe was. “Lets go!!”
Tot aan Astoria komen we de volgende dag niet. Het busschema is de boosdoener. Wij weten niets van de opeenvolgende bustijden en komen met vragen helaas niet veel verder. We stranden in Canon Beach, en zoals de naam al verklapt ligt het pal aan de kust. Yvette sjouwt de tassen uit de bus, terwijl ik lekker over de zee uitkijk. Nee, grapje. Ik pak de fietsen van het fietsenrek aan de voorzijde van de bus. Het is een mooi systeem, elke bus heeft twee van zulke fietsplekken. “I like your bikes”, klinkt opeens een lieve stem van een schoolmeisje. We lachen. ” Thank you!!”
Canon Beach is grotendeels opgetrokken uit houten huisjes, in tal van zomerse kleuren. Het heeft iets surfachtig, een gezellig plek. We verlaten het dorp, op naar Seaside, ook aan zee natuurlijk. Net voor het dorp ligt een camping, maar bij nader inzien doen ze niet aan tentplaatsen. Teleurgesteld en met een grijze hemel boven ons hoofd staan we opeens zonder overnachtingsplek. “Wat nu?”, vraagt Yvette. “Laten we de straat oversteken, volgens mij is daar een huis. Misschien kunnen we in de tuin kamperen. Het is een schot in de roos. Onze tent staat droog -volgens de zoon gaat het morgen regenen- onder een houten schuurtje. Tegen de avond krijgen we een literfles, als hij niet groter is, met bier in onze handen gestopt. “This is real Astoria beer”, zegt Lisa, de vrouw des huizes. Wat hebben we toch weer een mooie avond.
Vanaf Seaside bussen we naar Astoria, en net als gisteren missen we net de aansluiting naar Aberdeen. Het missen van een aansluiting betekent hier meteen 6,5 uur wachten, wat we overigens te lang vinden waardoor we besluiten onze tocht dan maar vanaf hier op te pakken. Het ergste stuk drukte hebben we vermeden, en dat was ons doel. Daarbij hebben we twee fietsdagen ‘gewonnen’ en zijn we 26 dollar armer. Vanaf Astoria moeten we eerst de Colombian river over, maar dit is niet zomaar een rivier. De brug die de rivier overbrugt lijkt wel een achtbaan. We fietsen de aanloop op om hoogtemeters te maken. Een groene, gevlochten staalconstructie waar zeeschepen onderdoor kunnen, overbrugt een lengte van bijna een kilometer. We kijken uit over de stad, alvorens we afdalen om op een lager deel van de brug komen. Deze telt nog eens drie kilometer voordat we weer voet op vaste bodem zetten. Ik werp een blik terug. Wat een monster van een brug. “Wat nou Golden Gate Brug. Astoria brug!”
De Colombian river is tevens de entree van de staat Washington en daarmee ook het einde van Oregon. Washington beslaat het laatste deel van de Pasific-kustroute, en we worden ontvangen met een welkomsbord waarop staat: Washington, evergreen. Dat kan natuurlijk twee dingen betekenen. Ten eerste een prachtig groene omgeving, of veel regen waardoor het altijd groen blijft.. Tot nu toe is het droog en fietsen we de eerste mijls in Washington.
Mede door de ligte teleurstelling over Oregon, ondanks alle enthousiaste verhalen van andere fietsers, kiezen we in Washington bij voorbaat al voor de alternatieve route die Bill ons aanraadde. Dit temeer omdat de originele route veelal over hoofdwegen loopt. Onze keuze biedt vrijwel meteen resultaat. De 101 lijkt wel een verloren landweg in vergelijking met de laatste delen in Oregon. We trappen tegen de wind in naar de kust. Vrijwel meteen krijgen we de natuur terug. We glimlachen, genieten en fietsen die dag alsnog een volle fietsdag, niet omdat het inspannend voelt, maar ontspannen.
De twee opvolgende dagen verplaatsen we ons, met af en toe een spat regen, naar Aberdeen. Het stadje ligt aan de Zuidelijke ingang van het Olympia National Statepark, en is niet meer dan een kruispunt waar industrie en houtkap bij elkaar komen. Oude, rechthoekige gebouwen en kruislings, parallel lopende straten vormen het troosteloze centrum. De weg die ons naar Aberdeen brengt wordt aan beide kanten verduistert door hoge dennenbomen. Kale stukken bosgrond, met resten van boomwortels en stammen, bevestigen het hoge tempo van de houtkap. Af- en aan rijdende vrachtwagens met boomstronken doen hetzelfde. Wat wordt er toch veel natuur vernield, is mijn enige gedachte op deze eentonige kilometers. Ik werp een blik in het spiegeltje. Yvette fietst achter mij. De achtergrond heeft hetzelfde panorama als de voorgrond.
Maar daar komt na het stadje een einde aan. Ver voor ons, tegen de dreigende grijze lucht, zien we bergen, en daar waar het bord met de entree van het National Forrest staat, begint ook de natuur. Varens bedekken de vochtige bosgrond samen met diverse mossoorten. De berm is bezaait met besjes en rode- en gele frambozen. Vlinders en beien zoeken naar nectar. “Zou dit een beetje het Canada zijn wat voor ons ligt?” “Er is hier in ieder geval veel lekkers voor beren”, antwoord Yvette. Ze heeft gelijk, en eigenlijk dacht ik hetzelfde.
Met muziek in de oren, en zon die samen met regen voor wat afwisseling zorgt, vlotten de kilometers snel. We genieten en de bergen waar we naartoe willen komen snel dichterbij. “Daar waar de bergen beginnen ligt ook het Quinault bergmeer. Gevoed door de zeer toepasselijke Quinault river. Aan de rand van het water vinden we een plekje voor de nacht, in Quinault natuurlijk. Met een boek en ons stoeltje genieten we nog even van de mooie en droge avond aan de waterkant, welke steeds rustiger en vlakker wordt door de liggende wind.
Langzaam begin ik het woord ‘evergreen’ te begrijpen. Het is zeven uur in de ochtend en het regent pijpenstelen. Om acht uur doet het dat nog. Om negen uur, als we alles zo goed en wel op de fiets hebben zitten en schuilen in enkel onze buitentent nog, en om tien uur, als we onderweg zijn, nog altijd. We willen naar Kalaloch, een plaatsje aan de kust. Met ingeprente moet probeer ik mezelf wijs te maken dat het daar misschien droog is omdat het aan zee ligt. Maar tevergeefs. We pauzeren twee keer vijf minuten in de stromende regen, waarbij we een banaan en een muffin naar binnen duwen. In de laatste tien kilometer is er slechts weinig veranderd aan de natte dag, behalve dat we er een beetje wind bij hebben gekregen. Laat ik daar ook nog wat moet uit verzamelen: misschien duwt de wind het slechte weer wel weg.. Maar de regen komt en blijft recht omlaag komen.
Zo grijs als het bij Lake Quinault was, zo grijs is het ook in Kalaloch. De natte buitentent komt te staan op een van de twee, douche- en faseliteitloze campings in het bos. Niet omdat we vandaag zo graag kamperen, maar omdat de hotelprijzen nou uitgerekend dit weekend verdriedubbelt zijn in verband met Memorial Weekend. Het enige dat ik mij ‘memorial’ is dat het nog geen seconden droog is geweest vandaag. Maar er is hoop. Vanochtend hebben we de binnentent gescheiden van de natte buitentent. En dat biedt ons enigzinds een droog onderkomen op deze druilerige dag. Als alles staat, lees eindelijk staat, en we onze natte kleding in het modderige stukje voortent hebben liggen, bevinden we ons met zijn tweetjes op de enige drie, droge vierkante meters in de weide omgeving. En daar moeten we voorzichtig mee zijn, want we moeten er de rest van de dag mee doen.
De regen van afgelopen dag èn nacht is nauwelijks meer dan een herinnering, en de lucht is de volgende ochtend gevuld met nevel die onder invloed van de zon verdampt en opstijgt. Ingesmeerd met zonnebrand fietsen we naast de kust, beseffend dat het weer vandaag in groot contrast staat met gisteren. De zon schittert op de azuur blauwe zee. Hommels dwalen rond, zoekend naar nectar in de nog vochtige bloemen van de grote, witte berenklauw. Wind is nauwelijks te bekennen. “Wat een heerlijke dag”, glimlacht Yvette. Ze fietst voor me. Haar fiets hangt vol met spullen die nog moeten drogen. De kleurtjes van alle kleding steekt af tegen de zwartrode fietstassen. Mijn fiets ziet er overigens hetzelfde uit, en elke pauze wisselen we de kleding zodat tegen de middag zo’n beetje alles weer droog is.
Vandaag is de laatste dag dat we echt Noordwaarts fietsen. De weg draait namelijk rechtsaf richting het Oosten en dan fietsen we parallel aan de ‘strait of Juan de Fuca’ naar Port Angeles. Deze waterkolom vormt de grote baai/inham nabij Victoria, Seattle en Vancouver. We genieten dan ook nog even van het laatste stukje zeezicht, beseffend dat dit voor ons Pacific Coast was.
Landinwaarts fietsen we meteen meer tussen de bomen, net als voorgaande dagen. De weg golft. Kraaien en roofvogels cirkelen boven de bossen. Tegen het einde van de dag stranden we wederom om een faciliteitsloze camping en daarmee komt onze wens dat we zeker een douche wilde hebben niet uit. Maar we reizen en leven niet voor hetgeen we niet hebben, maar voor hetgeen we wel hebben. En dat is een prachtig kampeerplekje aan de rivier, in het bos met tegen de avond een lekker warm kampvuur. Het was een mooie dag, daar zijn we het beide over eens.
Meerdere fietsers hebben ons vertelt over de Discovery trail. Een fietsroute die begint aan de Westkant van Lake Crescent, en daarmee de highway 101 loslaat. Het klinkt bijna te mooi om waar te zijn, maar ergens naast de weg staat inderdaad een teken dat er een fietsroute begint. We slaan linksaf, het geasfalteerde fietspad op. “Ik had verwacht dat het een gravelpad zou zijn”, zeg ik met volle tevredenheid tegen Yvette. Ze lacht. Het pad brengt ons diep tussen de bossen. Geluiden van auto’s worden vervangen door tjilpende vogels. We fietsen kilometers zonder leven te bekennen, op ons na. Mos en varens klemen elk vrij en vochtige plekje. De groen bedekte bodem, de lange rechte boomstammen en dan houdt het asfalt in één keer op. Tien meter verder verandert het gravelpad in een smalle wandeltrail. Nog iets verderop veranderd de smalle wandeltrail in een ware stijgende trail. En nog iets verderop staan we oog in oog met een hoop steen waar geen fiets meer doorheen komt.
We kijken elkaar aan. Terug is geen optie meer, we hebben er al vijf dalende kilometers opzitten. We persen ons door de rotsblokken heen en lopen de opvolgende meters meer dan we fietsen. Terwijl rechts de wereld van ons wordt afgescheiden door een ruwe rotswand, worden we links begrenst door Lake Crescent. Het water is prachtig, blauw en zo glad als een spiegel, maar daar hebben we nauwelijks tijd voor. We stuiteren verder over de ruwe en smalle ondergrond. Als ik in mijn spiegeltje kijk lijkt het alsof Yvette een paard in bedwang houdt, in plaats van haar fiets. Als een jockey manoeuvreert ze zich vooruit, niet wetende of ze nu voor de boomwortel of de steen moet kiezen. Een uur later en amper een kilometer verder is het tijd voor pauze. We eten en zwemmen. Vissen zwemmen voor me alsof ik me in een aquarium bevind. Vlinders zoeken naar nectar op plaatsen waar de bloemen de oever versieren. Het is een paradijs, maar we moeten verder. 4 kilometer nog om precies te zijn.
Wandelaars kijken ons verbaast na, niet wetende wat de rede is dat we hier uberhoubt beland zijn. Met blijvende fantastische uitzichten bereiken we uiteindelijk weer gravel, en met de snelheid hoe het asfalt verdween komt het ook weer terug. En dat brengt ons uiteindelijk tot aan Port Angeles. Een haven plaatsje, met besneeuwde toppen op de achtergrond, waar we de dag erop de ferry nemen naar Victoria. Victoria betekend Canadees grondgebied. En Canadees grondgebied betekend het einde van ons eerste deel, maar ook het begin van een nieuw deel. Verwachten doen we niets meer, wetende dat het dan tegen kan vallen of anders uit kan pakken, maar vanaf de boot, nog ver voor we Victoria bereiken, zien we witte toppen op Canadees grondgebied. Toppen die de hoge Rockey’s achter Vancouver laten zien. Toppen waar wij gaan fietsen. Dat moeten toch wel mooie uitzichten worden… Of is dit een verwachting?
Dit was een pittige tocht en veel regen, maar troost jullie , hier regent het ook.
Nou veel plezier verder en iets meer zon voor jullie en ons natuurlijk ook.
Op naar het volgende avontuur.
He Angelien en Jan, inderdaad regelmatig regen gehad. Het hoort erbij zullen we maar zeggen. Ondanks dat was het een mooie tocht met het pure klimaat van de kust. De zonnige groetjes van ons!