Iedereen die wel eens in Zwitserland is geweest heeft het zich misschien wel eens afgevraagd, anders ik wel: Hoe zou een koe zich voelen met zo’n bel om zijn nek? langzaam denk ik een antwoord te hebben gevonden op deze, moeilijk te beantwoorden, vraag, want ik fiets al vanaf Vancouver met een klein rood belletje aan mijn fiets. Het is om beren aan te kondigen dat we eraan komen, maar het is natuurlijk als eerste de vraag of beren daadwerkelijk denken; hé daar komt een fietser, ik moet ervan door. Misschien denkt hij wel, hé daar is een fietser, mèt eten in zijn voortassen.. Als hij het laatste denkt dan werkt het belletje alleen maar tegen ons, en dan heb ik er, buiten dat eindeloze, klote getingel, helemaal niets aan. Voor twee dollar vijftig zou je in ieder geval mogen verwachten dat het werkt.
Het belletje hangt links aan mijn spiegelsteun, want daar tingelt (zucht) hij het beste. Het is rood van kleur en zit vast met een popnagel aan een kort koortje met klittenband. Het hangt daar dus de hele dag te tingelen. Al negen dagen aan een stuk, en weet je wat het ergste is, we hebben nog geen beer gezien. Dat kan natuurlijk ook weer twee dingen betekenen. Of het belletje werkt heel goed, of we zijn nog geen beren tegen gekomen. Maar om niet te ver van het onderwerp af te dwalen: het getingel valt me eigenlijk best wel mee. Ik denk dat ik er wel aan kan wennen, als een koeling die aanspringt en geluid maakt.

We volgen de Yellowhead highway richting het Noorden. Jaspers National Park is onze bestemming, en tegelijkertijd ons meest Noordelijkste deel van deze reis. Al rollend over het asfalt vragen we ons af waarom het Yellowhead highway heet, maar misschien doet dat er ook wel niet toe. Wat er wel toe doet is dat we vandaag nog geen regen hebben gehad. Zon en wolken wisselen elkaar af, net als graslanden en bossen. De omgeving is mooi, als een vallei en het is droog. Rechts stroomt de Thompson rivier, wild en kolkend, links rijzen de bergen de hoogte in, overwegend groen en bezaait met dennen. “Wow, moet je al die bloemen zien”, roept Yvette enthousiast. Zou daar de naam Yellowhead vandaan komen?

We fietsen in drie dagen naar Valemount. Onderweg doen we plaatsjes aan als Clearwater, Blue River en Blackpool. Allen zijn klein en bieden maar weinig voorzieningen. Maar in Clearwater, waar we sinds lange tijd weer eens een rotonde zien, mogen we opeens boodschappen doen in een echte winkel. Verse groenten en fruit vervangen het blikvoer van de afgelopen dagen. Een lang traject van 159 kilometer ligt voor ons, met enkel  Avola op ongeveer de helft van de route.
Eenmaal daar, na een nacht op een parkeerplaats, blijkt het dorp slechts een kruispunt met een tankstation, een vervallen motel en enkele houten huizen. We hebben water nodig, en een muffin zou lekker zijn. Ik scharrel rond in het winkeltje van het tankstation. Onuitgepakte dozen met etenswaren, vooral blik, snoep en chips, staan op stoffige schappen. De eigenaar is een mollige, korte broek dragende brompot met een weidse, half openslaande bloes. “Muffins? No, take the cookies overthere”, antwoord hij al wijzend zonder een blik van de voetbalwedstrijd te missen. Hmm, geen behoefte aan denk ik. En het water dan? “Water? That is four dollars for one-point-five liter.” Holieshit denk ik, terwijl ik bedank. Buiten volgt een kort overleg en al snel besluiten we op onze resterende liter door te fieten naar Blue River, zo’n 40 km verder. Het dorp heeft waarschijnlijk net zoveel of minder faciliteiten, maar deze man gun ik het niet eens.
Bleu River bereiken we via een lange, geleidelijke klim. De weidse vallei van gisteren heeft zich inmiddels versmald tot een donkere en koele sleuf met een strenge rugwind. Bergwanden, bestaande uit rotsblokken komen op ons af. Opeens zijn we weer klein, zeker wanneer er weer een trein voorbij dendert met zo’n 100 á 150 wagons.
We moeten stoppen. Wegwerkzaamheden. Vaak aangekondigd met fel rode borden en een vlagger, een man die een stopbord ophoudt als teken dat er maar één rijbaan geopend is. “Waar komen jullie vandaan?”, vraagt een vrouw die naast ons in haar auto zit te wachten. “We zijn gestart in LA”, antwoorden we terwijl haar ogen bijna uit haar oogkast vallen. “Is dat wel leuk”, vraagt ze alsof we door zweepslagen gedreven worden. We glimlachen. “Ja hoor!” “Maar is het dan niet gevaarlijk met al die beren enzo?”, gaat ze door. “We hebben er nog geen gezien”, antwoorden we terwijl ik naar mijn belletje wijs. “Nou, hier, ik denk een minuut geleden, stak er een over.” We kijken elkaar aan. “Jammer, hebben we die ook al gemist..”
We mogen door, wenkt de vlagger, terwijl hij de vrouw nog even staande houdt. We dalen af en de vallei wordt weer breder. Donkere wolken slokken het laatste beetje zonlicht op, en als we achter ons kijken zien we opnieuw de regen op ons af komen.
Gaande de weg naar Bleu River gniffelen we nog na over de reactie van de vrouw. “Had je haar ogen gezien”, glimlacht Yvette. Met de eerste spatten regen trekken we verder.
Blue River heeft zijn naam waarschijnlijk te danken aan de helder blauwe Thompson rivier, welke samen met het spoor en de hoofdweg het dorpje doorkruisen. “Hé, was dat een zwarte beer!!”, roepen we in koor terwijl we onze fietsen omdraaien en opnieuw het zandpad inkijken waar we hem meende te zien. Zijn logge, zwarte lichaam is amper te onderscheiden van de donker kleurige goederentrein, maar we weten zeker dat dat er een is. Onze eerste!
We verlaten het dorp na de lunch, de boodschappen en een positieve reactie van een warmshower adres in Valemond. De regen trekt links en rechts over de beboste berghellingen, terwijl wij het in het midden van het dal droog houden. Een lange geleidelijke klim brengt ons op een hoger niveau. Besneeuwde toppen rijken ver voor ons aan de horizon. Het is een plaatje.

Laat in de middag stranden we opnieuw op een parkeerplaats bij gebrek aan beter. De voordelen van deze parkeerplekken zijn echter dat er toiletten zijn, dat er beerproof prullenbakken staan waar wij onze etenstassen via de achterkant in kunnen zetten en dat je er niet mag kamperen. Die prullenbakken zijn het handigst, want het scheelt ons een hoop gedoe omdat we geen bearhang hoeven te maken. Maar ook dat laatste is fijn, want verboden te kamperen betekent een gratis plek voor de nacht terwijl niemand denkt dat je er staat. Al blijkt het niet helemaal verboden te zijn volgens velen.
Die avond, wanneer de regen zacht op het tentdoek valt, moeten we nog koken. Koken gebeurt in berengebied volgens een strikt aantal regels. Veiligheidsregels wel te verstaan, want ‘don’t mess with a bear!’ Als eerste kook je nooit bij je tent, maar minstens honderd meter er vandaan. Als tweede speelt de windrichting van belang, want honderd meter van je tent koken en dan alsnog alle lekkere geurtjes richting je tunnel drijven heeft natuurlijk geen zin. Maar hoe kun je op een kleine plek van 50 bij 50 meter, ver van je tent koken en dan ook nog de juiste windrichting hebben.. Daarnaast wordt er geadviseerd niet in dezelfde kleren te koken als te slapen, maar ook daar gaat het mis, want we hebben slechts één setje (warme) kleding.. Ook knoeien is uit den boze, want een beer vindt blijkbaar elk restje. En dan heb je nog muggen. Tientallen muggen, als het er geen honderden zijn. Ze zoemen om je heen, gaan stiekem op je zitten en prikken. Ze prikken je net zo vaak totdat je er klaar mee bent en je als een malle om je heen begint te zwiepen, met als gevolg dat er misschien een restje eten van je vork vliegt. Maar je raadt het al; je mag niet knoeien. Het voelt een beetje als kiezen tussen de mug of de beer en dat valt soms niet mee. Al met al is het dus nog niet zo makkelijk om je aan de juiste, beerproof-kook-etiketten te houden. Zeker niet als je moe bent of als het regent. Maar, inmiddels denken we een oplossing te hebben gevonden. Als we na Jasper in Grizzly gebied komen, koken we niet meer, dan eten we koud! Klats dat was weer een mug.. én een sliertje spaghetti.. en misschien wel een beer..

Het is hier nog maar net het begin van het voorjaar en dat voelen we. Met ijskoude handen pakken we de volgende ochtend onze zeiknatte tent in. Buiten is het amper drie graden, de lucht is grijs, het waait en het regent nog altijd. Maar we mogen niet klagen, want het regent slechts een beetje ten opzichte van hetgeen er in de nacht is gevallen. De besneeuwde toppen van gisteren zijn vandaag uit ons zicht en slechts een mooie herinnering. Wat we wel zien is de wild stromende Thompson rivier. Het water staat hoog na alle regen. Boomstammen en ander hout wordt meegesleurd door het geweld. De weg ligt links van de rivier en langzaam peddelen we voort. Gedurende de eerste kilometers ontdooien mijn handen, en als ik aan Yvette vraag hoe het met haar handen is krijg ik hetzelfde antwoord.
Na zo’n vijftig kilometer, enkele snelle pauzes vanwege de kou en de snijdende wind, draait de weg opeens om een enorm bergmassief heen. Aan de andere zijde zien we meer witte toppen dan we de hele vijftig kilometer ervoor gezien hebben. Boven ons lijkt het wolkendek minder dik en grijs, maar we willen voorzichtig zijn met optimistische verwachtingen, dus fietsen rustig door. Valemount ligt nog zo’n dertig kilometer voor ons. De weg stijgt opnieuw, net als het de hele dag al gedaan heeft, maar na deze klim verandert opeens alles. Er zijn blauwe, heldere sleuven zichtbaar tussen de wolken. Het wegdek daalt met zo’n 6 procent en achter ons opent zich langzaam een wereld die de hele ochtend voor ons verborgen was.
We dalen verder af. De snelheid loopt op. De banden schrapen over het asfalt als de weg zich naar rechts buigt. Het geluid van de wind in de oren is heerlijk, net als de warmte van de zon. Yvette fiets twee meter achter me. We kletsen en dan scharrelt er opeens, boven op de heuvel, iets zwarts en groots in de berm. Ik wijs, wat direct mijn eerste reactie is. Het is een zwarte beer. Yvette kijkt op. “Paul!!”, klinkt het. De beer schrikt. We gaan te snel om buiten zijn comfortzone te remmen, en als ik naar het dier kijk kruisen onze blikken elkaar. Hij beweegt. Traag, zijn snoet naar ons gericht maar nog altijd op vier voeten. Zijn buik is zilvergrijs en de lichte kleur steekt af tegen zijn pikzwarte, behaarde lichaam als hij zijn hoofd omhoog steekt, maar zijn voeten blijven nog altijd op de grond. Beseffende dat dit alles zich op minder dan 15 meter afspeelt draait het dier zich om. Hij kijkt en loopt weg. Er lijkt een uur verstreken. Het beest weerkaatst nog altijd op mijn netvlies, terwijl ik besef dat alles zich in minder dan enkele seconden heeft afgespeeld. “We waren veel te dichtbij”, roept Yvette van schrik. En gelijk heeft ze, maar wat konden we eraan doen denk ik terwijl mijn hartslag langzaam zakt. De wind stond zijn kant op, maar hij heeft ons niet gehoord of geroken. De bel.. die rammelde niet omdat het asfalt te glad was. “Jeetje”, zuchten we beide. “We hebben onze tweede beer gezien!”

Valemount is inmiddels dichterbij gekomen en onze belletjes staan weer op scherp. Buiten is het zomers warm geworden en de omgeving is waanzinnig.
Het dorp biedt ons onderdak bij een warmshower adres. Tom en Peggy heten ze, en beide wonen samen in een houten huis aan de Noordoost zijde van het dorp. De voorgevel van hun huis is prachtig versiert met bourdoux rode en mosgroene kleuren. Eekhoorns zijn uitgesneden in houten deuren aan het ondervlak. Beukenstammen vormen de spijlen van het balkon en achter in de tuin rijzen de bergen zo hoog dat er continue sneeuw op blijft liggen. Tom laat ons binnen. Gekleurde tegeltjes versieren de sleuven tussen de houten traptreden welke ons naar de woonkamer leidt. Het plafond wordt gedragen door lichtkleurige houten balken waar de hars nog uitdruipt. Het kookeiland is een dwarsdoorsnede van een gigantische boom, terwijl de vloer bestaat uit leistenen tegels, afgewisseld met diverse kleuren houten parket. Het daglicht valt door de vele ramen naar binnen, terwijl je van binnen uitkijkt over besneeuwde bergtoppen. Tom is timmerman, en dat verklaart een hoop. Hij is er wel eentje met uiterste precieze, want werkelijk alles is met zorg afgewerkt. Strakke contouren wisselen natuurlijke ruwheid af. Het is prachtig binnen. Peggy schildert landschappen en aan al haar werken te zien kent ze de omgeving hier goed. We kletsen, eten mee, douchen ons in hun waanzinnige, met groen en blauw betegelde badkamer en tafelen tot laat. Hun kennis van de omgeving, de ervaring met beren en de natuur is een absolute meerwaarde voor ons volgende traject. En dat traject start de volgende ochtend nadat we gezellig ontbeten hebben. Buiten schijnt de zon, en terwijl wij de tent opruimen geniet ik nog een keer van hun waanzinnige plekje.

Een goederentrein weerhoudt ons dat we direct kunnen vertrekken. 193 wagons telt Yvette voordat de slagbomen weer open gaan. Wanneer het geweld voorbij is, we water hebben ingeslagen en we weer op de highway zitten beseffen we dat het vandaag wel eens een hele mooie dag kan gaan worden. De hemel is blauw. Wolken zijn er amper en de zon doet waar hij goed in is; warmte afgeven. Overal waar we kijken zien we bergen met sneeuw, bossen die heuvels bedekken en kraakheldere riviertjes. Mount Robson is onze bestemming, en de weg ernaartoe maakt van de voorgaande regendagen een vage, wegebbende herinnering.
Het plaatsje is vernoemt naar de grote witte gigant: Mount Robson. Wanneer Yvette bij het visitorcenter wat informatie verzamelt raak ik aan de praat met een man uit de buurt. “You are lucky today, zegt hij. I past Robson twelve times this month, and this is the first time without clouds.” Het blijkt een zeldzaamheid, want met zijn bijna vierduizend meter hoogte vangt hij bijna elke wolk in de weide omgeving. Na Robson is het klimmen. Een pas van 1130 meter scheidt mount Robson van mount Yellowhead, welke meteen verklaart waarom de highway zo vernoemt is. Het weer is niet veel verandert ten opzichte van gisteren en daar zijn we erg content mee. We kijken van links naar rechts, beseffend dat we nu echt zijn ingesloten door de gigantische Rockys.

De weg brengt ons in 86 geleidelijke kilometers verder naar Jasper. “Hè, moet je al die auto’s daar zien?” zeg ik tegen Yvette en niet veel later besef ik dat er waarschijnlijk iets in de berm scharrelt. Het blijkt een cariboe, het hert, zo groot als een volwassen KWPN’r, draagt een volwaardig gewei, vertakt in allerlei richtingen. We stoppen rustig, beseffend dat we erg klein zijn tegenover hem. Passeren is gevaarlijk, dus zoeken we een soort van dekking achter een voorbij rijdende auto, maar wanneer deze toch te snel voorbij rijdt krijgen we even zicht op zijn volledige lichaam. Het is een prachtdier, groot en statig, maar ook hij reageert op ons omdat we anders zijn dan al die brullende auto’s en verdwijnt met een angstige blik in zijn ogen tussen de struiken. “Waaaw..”, zuchten we lichtelijk verbaasd, maar enerzijds ook blij dat we dit mogen zien.

Wanneer we British Colombia verlaten en we Alberta binnenfietsen slaat het weer in een keer om. Ik hoop niet dat dit een voorbode voor Alberta is, want dan draai ik me nu nog om. De wind trekt aan en helaas niet in ons voordeel. Van achteren worden we achtervolgd door een grijze lucht welke op het punt staat het een en ander te laten vallen, en het duurt dan ook geen half uur meer voordat we noodgedwongen onze zomerkleding verwisselen voor regenkleding. Ik vraag me af of die regenwolken extra gewacht hebben totdat ze over de grens waren.. Opeens is het ook weer koud, ziet de wereld er minder aantrekkelijk uit en lijken de resterende kilometers naar Jaspers een oneindigheid. Vechtend tegen de wind en de regen maken we meters, wetende dat er over 18 kilometer een moment komt dat we droog in ons tentje zullen liggen. Tenminste dat hoop ik, want in Alberta weet je het zo te zien maar nooit. Deze wetenschap, dat er een keer een droog moment komt, lijkt soms wel de enige drijfveer om door te gaan. Na elke bui komt er ooit zon. Aan elke zware dag komt ooit een einde, en als we ook deze avond droog en wel in ons tentje liggen, beseffen we dat we een mooie dag gehad hebben. Maar wat nog mooier is, is misschien wel dat we ons meest noordelijkste punt bereikt hebben. Het punt waar we de Icefield Parkway opdraaien, s’ werelds mooiste highway volgens velen. Maar Jasper is ook het punt waar we een dagje uitrusten, relaxen en even een dag niet fietsen. We hebben weekend! Maar we zijn niet de enige op de camping..

7:00 uur. Het weekend is voorbij. De tassen komen uit de beerbox en worden routinematig weer aan de fiets gehangen. De met vier dagen bevoorrade etenstassen hangen bij mij voorop de lowrider. De kook- en reservespullen achterop, met daarbovenop de rol met de tent. Yvette draagt de kleding en de slaapzakken (superlicht, en ik maar zweten).
De camping ligt direct aan de Icefield, maar met zijn 6 graden had ik zo nog wel kunnen raden dat we goed zaten. Omringt door bergen gaan we van start. ‘Stay in your vehicle if bears are encountered’ waarschuwt een welkomsbord. “Dat voelt nog eens als een warme binnenkomst. Valt een fiets ook onder ‘vehicles’?”
We rijden de Abcabascs vallei in, vernoemt naar de gelijknamige rivier die er doorheen stroomt. Witte toppen sieren de hoogste jongens, dichte dennenwouden de bodem. “Ik vind het wel een beetje spannend”, hoor ik zacht achter me. “Tjaa, dit lijkt wel een safari, maar dan op de fiets..” Zo’n beetje al het wild centreert zich in deze vallei, maakt een nieuw bord duidelijk, en ik vraag me af of we dit eigenlijk wel wilde weten terwijl we met ons vehicle langzaam het rijk der beren binnenrijden. Het perfecte klimaat blijkt hiervoor te zorgen. Niet te koude winters, daar voel ik anders weinig van, en niet te warme zomers, laat maar komen. “Kijk!”, maar Yvette ziet het niet. Een zwarte beer sjokt door het bos, niets vermoedend dat er twee fietsers niets anders doen dan de omgeving afturen. De beer gaat ongestoord zijn gang, en wij, wij blijven netjes op ons vehicle. Met een continue alertheid vloeien we vooruit, tegelijkertijd beseffend dat het hier prachtig is.

De Icefield parkway gaat over in de Colombian icefields. De weg brengt ons naar een hoger niveau. De vallei waar we doorheen fietsen wordt weider. Melkachtig smeltwater stroomt in tegengestelde richting. Bomen reiken slechts tot een bepaald niveau, daarboven oogt het ruw en kaal. Watervallen denderen van grote hoogte omlaag en langzaam klimmen we naar de tweeduizend meter.
Een koude wind snijdt door de vallei, welke steeds smaller en smaller wordt. Besneeuwde toppen gaan schuil achter wolken, maar komen tevoorschijn wanneer de blauwe, heldere hemel even niet wordt bedekt. De weg stijgt nog altijd, maar nu steiler. Onze snelheid zakt terwijl de schoonheid van de natuur traag aan ons voorbij kruipt. De omgeving voelt steeds killer en we beseffen dat we maar klein zijn. Alles om ons heen is nu ruw, van steen en gigantisch, maar tegelijkertijd voelen we ons groots. Groots dat wij hier naar boven klauteren.

Een ijzige wind vloeit vanaf een gletsjer in onze richting. Voor ons ligt een glijbaan van ijs. We kijken elkaar aan. “We zijn bijna boven!”
Terwijl we genieten van alles om ons heen trekt er een grijze lucht over de gletsjer. Ijs en wolken lijkt één en een vlaag regen verdoft ons uitzicht. We schuilen binnen, bij een restaurant op de pas, drinken een kop thee en vertrekken met de zon in de rug. Vijftien kilometer lang genieten we van de afdaling waar we aan de andere kant zo hard voor gewerkt hebben. Rotsen, sneeuw, gletsjers, watervallen, rivieren en beren vliegen aan ons voorbij. Of we het nog spannend vinden met al die beren? Niet echt meer. Ze scharrelen rustig in de berm, en meestal heeft het verkeer zich al opgehoopt om foto’s te maken.

De derde dag is een kopie van de tweede. Bergen met sneeuw, rotspartijen, gletsjers, watervallen, rivieren en heel, heel veel dennenbomen. Alleen tegen de avond, als we op de camping zijn, blijkt er een groot verschil te zijn met gisteren. Gisteren hadden we muggen. Veel muggen. Zelf zoveel muggen dat we er gek van werden, maar nu, nu zien we er nauwelijks. Niet dat we ze missen hoor, maar de naam van de camping doet namelijk anders vermoeden. Musquito creek campground..?

Zonder een muggenbult rijker vertrekken we de volgende ochtend naar Lake Louise, wat tegelijkertijd het einde van de Icefield betekend. Het streepje blauwe lucht van de ochtend is inmiddels opgeslokt door grijze wolken. Zichten en glasiers worden beperkt door laaghangende bewolking. We balen er een beetje van dat we tijden achter elkaar niet al te best weer hebben, maar tegelijkertijd mogen, en willen we niet klagen want het is nog droog. Maar toch merken we aan ons lichaam dat het buitenleven met dit weer zwaarder is. Het is de kou die je lijf stijver maakt, de regen die iets doet met je gemoedstoestand en de grijze lucht die je hoop op beter weer doet verdwijnen. Maar lake Louise biedt ons voor even een plek om binnen te zitten. Bij een bakker. Droog en warm. Met een kop thee en een gebakje. Terwijl de warme thee ons lichaam binnenvloeit beseffen we dat deze kop thee veel lekkerder is na alle kou van de afgelopen dagen. Alsof je het meer waardeert, omdat het op de ruwe Icefield niet vanzelfsprekend is dat er enige mate van comfort is. Niet op de fiets tenminste en ook zeker niet op de hoogte waarop wij gebivakkeerd hebben in ons tentje. Maar ik durf hardop te zeggen dat wij de Rocky’s echt ervaren hebben. Hard, koud, winderig, mooi en puur. Puur in de vorm van hoe ze werkelijk zijn, en dat vind ik ondanks alles toch het mooist.
Met een warme buik vertrekken we richting Banff. We volgen de Bow river, welke door de Bow vallei stroomt. “Morgen zijn we in Calgary”, herinnert Yvette mij terwijl het asfalt onder ons door glijdt. Ik knik tevreden. Niet dat ik het vergeten was maar Calgary staat centraal aan een paar dagen rust. Even niet fietsen. Even geen tent. Even geen gedoe met koken en even een echt bed. Maar vooralsnog maken we meter. Nog altijd ingesloten door bergen, maar dit keer wel wat vlottere meters, want we gaan veelal bergaf. Een zee van dennenbomen stroomt aan ons voorbij. Bergen rijzen links en rechts de hoogte in en zo zijn we na onze pauze weer terug in de natuur. Daar waar het nog altijd koud aanvoelt, daar waar we een coyote in zijn omgeving zien rondlopen en daar waar de regen nog altijd op de loer ligt.